De bruiloft
van Kimanaueze Er waren eens een neger en een negerin, en die
hadden een zoon, en dat was natuurlijk ook 'n
neger, en daarom had hij een naam, die moeilijk om
uit te spreken is, maar doe je best er maar eens
op, die negerjongen heette Kimanaueze. Toen de
knaap de huwbare leeftijd bereikt had, zei zijn
vader:
"Jongen, nu moet je je een vrouw kiezen en
trouwen." "Trouwen wil ik met alle plezier," zei
Kimanaueze, "maar ik wil geen vrouw van deze
aarde."
"Wat is dat voor malligheid," zei zijn vader, "wat
voor een vrouw wou je dan hebben?"
"Ik wil trouwen," zei Kimanaueze, "met de dochter
van vrouw zon en heer maan."
"Je bent gek," zei zijn vader.
Maar Kimanaueze werd kwaad, en zei: "Nee, ik ben
waarachtig niet gek. Ik wil trouwen met de dochter
van de zon en de maan. En als ik die niet krijg,
dan trouw ik niet."
De vader bleef overtuigd, dat zijn zoon gek was,
en de mensen, die van het zonderlinge verlangen
van Kimanaueze hoorden, zeiden het allemaal.
"Wie kan nu de hemel bereiken, waar de dochter van
de zon en de maan is? De jongen is gek!"
Maar Kimanaueze trok zich niets aan van wat de
mensen zeiden.
"Zo ben ik nu eenmaal," zei hij, "met een vrouw
van deze aarde wil ik niet
trouwen."
Hij zocht iets hogers, ja, hij zocht het heel erg
hoog. De volgende dag schreef
hij een regelrecht huwelijksaanzoek aan de zon.
Hij vouwde zijn brief dicht en ging ermee langs de
weg staan. Toen kwam er een antilope voorbij, en
Kimanaueze vroeg:
"Wil jij voor mij deze brief naar de hemel dragen,
en bij de zon brengen?"
De antilope antwoordde: "Ik kan wel op een hoge
berg klimmen, maar tot de hemel kan ik niet
komen."
"Dat is jammer," zei Kimanaueze, en hij wachtte.
Toen zag hij een havik die bij hem neerstreek, en
hij vroeg: "Wil jij voor mij deze brief naar de
hemel dragen en bij de zon brengen?"
"Tot halverwege de hemel kan ik wel komen," zei de
havik, "maar de zon is mij te hoog." "Dan niet,"
zei Kimanaueze, en hij ging naar huis en legde
zijn brief weg in een kastje. En hij was
verdrietig, maar veranderde niet van plan. Toen
werd er aan de deur geklopt en daar kwam een
kikvors binnen. "Jonge heer," zei de kikvors,
"waarom zo treurig? Is dat om die brief aan de
zon? Geef maar hier, dan zal ik hem bezorgen." Dat
was parmantig gesproken, maar het ergerde
Kimanaueze. "Maak dat je wegkomt," zei hij tot de
kikvors, want hij dacht, dat deze hem voor de gek
hield. Zij die kunnen klimmen en kunnen vliegen
zien nog geen kans die brief te bezorgen, en jij
zoudt het wel kunnen? Wat haal je je in je hoofd!"
Maar de kikvors liet zich niet van zijn stuk
brengen. "Hoor eens hier," zei hij, "ik ben een
eerlijk man en een man van mijn woord, wat ik zeg,
dat doe ik. Geef mij je brief, dan zul je wel
zien." De woorden van de kikvors en de
overtuigende toon waarop hij sprak gaven
Kimanaueze vertrouwen. Daarom nam hij zijn brief,
gaf hem aan de kikvors, en zei:
"Laat maar eens zien, wat je kunt. Maar dat zeg ik
je, als je er niet in slaagt, dan loopt het slecht
met je af."
De kikvors had de brief genomen en ging opgewekt
heen. Hij ging naar de bron, waar de dienstmaagden
van de zon en maan in haar kruiken water komen
halen. Want de zon en maan hebben daarboven geen
water, en daarom moet het telkens gehaald worden.
Daartoe dalen de watermeisjes van zon en maan,
licht als het licht, langs de zonnestralen naar de
aarde af. De kikvors wachtte totdat hij de meisjes
zag komen, toen kroop hij in de put en hield de
brief in de mond, opdat hij niet nat zou worden.
Ja, en daar bukten de meisjes zich al over de
rand. Zij lachten, en schepten haar kruiken vol,
hoepla, daar zat de kikvors al in een van de
kruiken, maar de meisjes hadden er geen erg in.
Zij stegen weer op, licht als het licht. In zijn
kruik steeg de kikvors mee op, hij hield de brief
in zijn mond boven water, de brief werd niet nat,
en toen kwamen ze in de woning van de zon. Daar
zetten de meisjes in de ruimte, die daarvoor
bestemd was, de gevulde kruiken neer in een lange
rij en gingen heen. Voorzichtig kwam de kikvors
met de brief uit zijn kruik te voorschijn, hij
keek rond, hij zag een lange tafel staan, langs
een van de poten klom hij omhoog en legde de brief
op het tafeleinde neer. Toen kroop hij weer omlaag
en verborg zich in een hoek van het vertrek. Het
duurde niet lang of daar ging de deur open en
vrouw Zon kwam binnen, om na te zien of de meisjes
de kruiken behoorlijk gevuld hadden. Met vrouw Zon
kwam een gloed binnen, schoner dan die van duizend
dageraden, zij glansde'niet als de watermeisjes,
zij fonkelde, zij was niets dan licht en
heerlijkheid, de kikvors in zijn schuilhoekje
voelde in al zijn koudbloedigheid zich van buiten
en van binnen branden onder de gloed van haar
licht. Zij liep langs de rij kruiken en knikte
tevreden, de kruiken waren allemaal behoorlijk
gevuld. Maar toen zij weer wilde weggaan zag ze de
brief, die op tafel lag.
"Hé, een brief," zei zij. "Hoe kan die brief hier
komen?" Zij klapte in de handen, daar kwamen de
waterdraagsters binnen, zij liet de meisjes de
brief zien en vroeg:
"Weten jullie, waar die brief vandaan komt?"
"Nee," zeiden de meisjes.
Maar de kikvors dacht: "Lees hem maar, dan zie je
zelf, waar hij vandaan
komt."
Vrouw Zon stuurde de meisjes weg. Toen maakte zij
de brief open en las:
Mevrouw Zon!
Ik, Kimanaueze, de zoon van een vader uit Tumba
Ndala
op aarde, vraag de dochter van mevrouw Zon en
mijnheer Maan
ten huwelijk, en daarom schrijf ik deze brief.
Vrouw Zon dacht lang over de inhoud van de brief
na en dacht bij zichzelf. Wie is deze Kimanaueze?
Wij leven hier in de hemel en hij woont op de
aarde. Maar hoe in 's hemelsnaam is deze brief
hier gekomen? Wie kan hem hebben gebracht?
De kikvors wist niet, welke gedachten in haar
omgingen, zij sprak ze niet luid uit, daarom kon
hij er geen antwoord op geven. Vrouw Zon vouwde
ten laatste de brief weer dicht en ging heen. Daar
zat de kikvors nu. Maar na een tijdje was het
water op in de kruiken, de meisjes moesten weer
nieuw water halen, de kikvors kroop daarom weer in
een van de kruiken. De meisjes namen al die lege
kruiken en daalden er mee langs de stralen van de
zon naar de aarde af. Ook de kruik, waarin de
kikker zat, werd in het water gedompeld, hoepla,
de kikker sprong er gauw uit en ging in een hoekje
van de put zitten wachten tot de meisjes weg
waren. Toen kroop hij uit de put en ging naar het
dorp. Onderweg kwam hij Kimanaueze al tegen. "Je
hebt een grote mond gehad," zei Kimanaueze. "Maar
heb je mijn brief bij de zon bezorgd?"
"Ja zeker," zei de kikvors, "ik heb hem bezorgd."
Maar Kimanaueze zei:
"Ik geloof er niets van, je bent een grote
leugenaar. Je bent helemaal niet bij de zon
geweest."
"Hoor eens hier," zei de kikvors, "een man een
man, een woord een woord. Ik heb je brief bezorgd.
Hij is in goede handen. Wacht maar, je zult zien,
dat ik bij de zon geweest ben. Je moet maar een
paar dagen wachten, dan kun je antwoord hebben. En
als er geen antwoord komt, dan moet je een nieuw
huwelijksaanzoek schrijven. Ik sta in voor wat ik
zeg, je zult ondervinden, dat ik niet lieg."
"Goed, zei Kimanaueze, ik zal wachten."
En hij wachtte. Hij wachtte drie dagen, hij
wachtte er vier, vijf, hij wachtte zes dagen. Maar
hij wachtte tevergeefs. Toen werd hij ongeduldig
en hij deed wat de kikvors hem had aangeraden. Hij
schreef een nieuw huwelijksaanzoek. Toen ging hij
op zoek naar de kikvors en hij liep rond, net zo
lang tot hij hem tegenkwam.
"Goededag," zei de kikvors, ik, wou juist eens
komen horen, of je al antwoord hebt."
"Neen," zei Kimanaueze, "ik heb geen antwoord
gekregen. Daarom heb ik hier een nieuwe brief."
"Geef maar hier, zei de kikvors, ik zal zorgen,
dat hij goed terecht komt, net als de eerste."
Hij nam de brief en ging weer naar de bron. Daar
wachtte hij, totdat de dienstmaagden van zon en
maan met haar waterkruiken weer kwamen
neergezweefd. Op het ogenblik, dat een van de
kruiken in 't water werd gedompeld, glipte hij er
vlug in, met de brief in de mond. De meisjes namen
de kruiken op haar lichte schouders, en daar
maakte de kikvors weer zijn verre en hoge reis
naar de woning van de zon. Toen, net als de eerste
keer, verstopte hij zich weer in een hoekje.
Na een tijdje kwam mevrouw Zon binnen, met al haar
licht, met al haar gloed, zij keek de kruiken na,
die op een rij stonden en toen zag zij de brief op
tafel liggen. "Hé," zei zij, "wéér een brief!" Zij
nam hem, maakte hem open en las:
Mevrouw Zon,
Ik Kimanaueze, de zoon van een vader uit Tumba
Ndala op aarde,
ben zo vrij te informeren naar mijn vorige brief.
Alhoewel deze brief bij u aangekomen is, hebt u
mij niet geantwoord,
niet, of u mijn huwelijksaanzoek aanneemt, niet of
u mijn
huwelijksaanzoek afwijst.
"Hij houdt aan," zei vrouw Zon bij zichzelf, "het
schijnt hem ernst te zijn en zulke ernstige
bedoelingen moet je respecteren." Zij klapte in de
handen, daar kwamen de watermeisjes, en vrouw Zon
zei:
"Jullie watermeisjes brengen tegenwoordig altijd
brieven mee als je water op aarde haalt."
"Wij?" vroegen de meisjes. "Daar weten wij niets
van!" Neen ze wisten er niets van. Vrouw Zon
stuurde ze weg. Zij dacht lang na. Toen zei zij
bij zichzelf: Ik zal hem antwoorden. Hoe mijn
brief bij hem aankomen zal, weet ik niet, net
zomin als ik weet, hoe de zijne bij mij aankomen.
Maar daar zal ik mij maar niet druk over maken. Ik
zal de brief neerleggen op de plaats waar ik de
zijne vond, en dan zal ik maar afwachten, of hij
terecht komt.
Toen zette zij zich neer en schreef in haar
fraaiste handschrift de volgde brief:
Mijnheer Kimanaueze,
U, Kimanaueze, zoon van een vader uit Tumba Ndala
op aarde, schrijft mij altijd maar
huwelijksbrieven, maar hoe kan ik er in
toestemmen, dat u met mijn dochter trouwt, als u
niet in eigen persoon hier komt en een
huwelijksgift meebrengt, opdat ik u kan leren
kennen?
Toen de brief klaar was, vouwde vrouw Zon hem toe
en legde hem op tafel neer. Daarop ging zij heen.
Prachtig, dacht de kikvors. Hij kroop uit zijn
schuilhoek, klom op de tafel, nam de brief in de
mond en verstopte zich weer. Hij wachtte tot de
kruiken leeg waren en sloop in een hoekje van de
bodem. De watermeisjes kwamen, tilden de lege
kruiken op hun schouders, en, licht en snel als
het licht, zweefden zij langs de zonnestralen naar
de bron op aarde. Daar dompelden zij haar kruiken
in het water, de kikvors maakte van de gelegenheid
gebruik en glipte met
zijn brief de put in. Toen de meisjes weg waren
kroop hij uit de put en ging naar het dorp.
's Avonds klopte hij bij Kimanaueze aan. "Ja?"
vroeg Kimanaueze. "Wie is daar?" "Ik!" zei de
kikvors. "Wat?" zei Kimanaueze, en hij sprong
haastig op, want hij lag al in bed, een kwam de
deur open doen. "Alsjeblieft," zei de kikvors,
"hier is een brief van de zon."
Kimanaueze kon zijn ogen niet geloven, maar hij
moest ze wel geloven, en zeker toen hij de brief
had opengemaakt en gelezen had en zag, dat hij
werkelijk van de zon kwam. De brief deed hem
buitengewoon veel plezier, hij gaf wel niet alle
hoop, maar toch veel, zijn huwelijksaanzoek was
niet aangenomen, maar zeker ook niet afgewezen.
Neen, zijn kansen stonden uitstekend. En hij zei
tegen de kikvors:
"Ja, je bent een man van je woord, je hebt toch
waarheid gesproken. Morgen zal ik antwoorden. Kom
dan het antwoord halen en bezorg het weer. En dank
voor alle moeite!"
Toen de kikvors weg was, dacht Kimanaueze lang na,
om te overleggen, wat hij zou doen en wat hij zou
antwoorden. Hij telde zijn-geld, dat hij bewaarde
in een weggestopte beurs, het waren veertig taler,
dat is geen kleinigheid. En de volgende dag
schreef hij:
Mevrouw Zon,
Ik, Kimanaueze, de zoon van een vader uit Tumba
Ndala op aarde. dank u voor uw antwoord, en het is
dus allemaal in orde. Nu blijft alleen nog die
kwestie van de huwelijksgift. Ik verzoek u mij te
willen laten weten, hoe groot die moet zijn. Ik
denk, dat twintig taler genoeg is.
Dat schreef hij zeker, omdat hij niet alles ineens
wilde afstaan: als je een aanbod doet, moet je een
slag om de arm houden, om nog wat bij te kunnen
bieden als er meer wordt gevraagd. Daar kwam de
kikvors, en Kimanaueze zei:
"Hier, kikvors, hier is de brief. En hier zijn
twintig taler in dit beursje, dat is mijn
huwelijksgift. Neem die brief en het geld mee en
bezorg het bij de zon."
"Het komt in orde," zei de kikvors. Hij had een
hele vracht aan de brief en aan de beurs, het was
maar goed, dat hij voor geen klein geruchtje
vervaard was, hij nam de brief en het geld mee
naar de bron en daar ging hij zitten wachten. Na
enige tijd kwamen de dienstmaagden van de zon en
de maan weer water scheppen, de kikvors glipte met
zijn brief en het geld in een van de kruiken, de
brief hield hij in de mond, die bleef droog, maar
het geld kon hij niet in de mond houden, dat werd
nat, doch dat was niet erg, niets is gauwer droog,
dan een natte taler. Toen maakte hij de zwevende
reis naar boven, dat betekende voor hem niets
meer, hij raakte eraan gewend. En toen hij in de
woning van de zon was aangekomen, legde hij de
brief en het geld op tafel, en trok zich in zijn
hoekje terug. Na een tijdje kwam vrouw Zon, om de
kruiken na te kijken, ja, ze waren behoorlijk
gevuld, toen zag zij op de tafel de brief en het
geld, zij telde het geld, het waren twintig taler,
zij vouwde de brief open en las hem, toen ging zij
naar de deur en riep:
"Man!"
"Ja?" zei de Maan, "wat is er?"
"Kom eens hier," zei de Zon, "ik moet je wat
zeggen."
Daar kwam de Maan, hij fonkelde niet, zijn gloed
was mat, maar mooi, hij
was zilverblond, zijn blankheid was prachtig om
naar te kijken, vooral als
hij in het licht van de zon stond, je ogen kwamen
bij hem tot rust. "Ja," zei
de Maan, "wat is er?"
"Het gaat over onze dochter," zei vrouw Zon. "Een
jonge man, de zoon
van een vader uit Tumba Ndala op aarde, heeft om
haar hand gevraagd. Hij
heeft al verschillende brieven geschreven, en ik
heb hem geantwoord, dat hij zijn huwelijksgift
moest brengen, opdat wij kennis met hem zouden
kunnen maken. Hier is zijn antwoord daarop."
Zij gaf haar man de brief en hij las hem. Toen hij
de brief gelezen had, knikte hij goedkeurend en
vroeg:
"En zijn het werkelijk twintig taler, die hij
gestuurd heeft?" "Ja," zei de Zon. "Wat dunkt je,
zou het een goede schoonzoon zijn?" "Ken je hem?"
vroeg de Maan.
"Neen," zei de Zon. "Alles wat ik van hem weet is,
dat hij Kimanaueze heet en de zoon is van een
vader uit Tumba Ndala op aarde, maar twintig taler
is een mooie huwelijksgift.' De Maan vroeg: "Ja,
wat dunkt je?" De Zon overlegde bij zichzelf. Ten
laatste zei hij:
"Ik wou, dat ik maar wist, wie die brieven hier
gebracht heeft. Want een huwelijksbode moet je
toch goed ontvangen, je moet hem behoorlijk eten
voorzetten. Maar wat moet ik voor hem klaar maken?
En hoe zet ik het voor hem neer?"
"Je hebt gelijk," zei de Maan. "De brieven lagen
hier op tafel?" vroeg de Maan.
"Ja," zei de Zon.
"Nu," zei de Maan, "zet dan het eten neer op de
plaats, waar de brieven werden neergelegd. Daar
zal die bode het zeker vinden. En als hij dan
liever de brieven brengt zonder gezien te worden,
dan zal hij ook liever eten, zonder dat hij gezien
wordt. Daarom moeten wij hem er niet bij storen."
"Je hebt gelijk," zei de Zon. "Zo zie je, dat een
man toch altijd uitkomst weet."
Toen braadde vrouw Zon een kip en ze maakte een
schotel maïspap klaar en nog allerlei andere
heerlijke dingen. Ze zette alles op tafel, waar de
brieven hadden gelegen, en toen gingen vrouw Zon
en de Maan het vertrek uit. De kikvors sloop gauw
uit zijn schuilplaats. De andere keren had hij
honger moeten lijden, hij was blij, dat hij dat nu
niet hoefde. Hij kroop op tafel en deed zich te
goed. De kip smaakte verrukkelijk en de maïspap
niet minder en toen hij al de andere heerlijke
dingen op had, had hij zijn bekomst, hij was
dubbel zo dik als te voren, en kroop weer in zijn
schuilhoek, waar hij slaperig werd van het goede
eten, maar hij kon gerust een dutje doen. Vrouw
Zon was intussen in een andere kamer gegaan, daar
zette zij zich aan tafel en schreef de volgende
brief:
Mijn lieve schoonzoon Kimanaueze, zoon van een
vader uit Tumba Ndala op aarde.
De huwelijksgift, die je gezonden hebt, heb ik in
goede orde ontvangen, maar het is een beetje te
weinig, als je de dochter van de Zon wilt trouwen
is een geschenk zoals je gezonden hebt, eigenlijk
niet helemaal passend: wat zijn twintig taler? Een
zak vol geld zou nog niet genoeg zijn, maar
misschien heb je niet zoveel, stuur en daarom nog
tien taler bij, en dan is het goed.
De Zon vouwde de brief dicht en kwam hem in de
kamer, waar de water-kruiken stonden, neerleggen.
De kikvors vond daar de brief, nam hem mee in zijn
hoekje en toen de watermeisjes weer naar de aarde
afdaalden ging hij mee in een lege kruik, en 's
avonds klopte hij met de antwoordbrief van vrouw
Zon aan de deur van Kimanaueze.
"Ja?" zei Kimanaueze. "Als Jij het bent, kikvors,
kom dan maar binnen."
"Ik ben het," zei de kikvors, en hij kwam binnen.
Kimanaueze las de brief. Zijn hart sprong op van
vreugde. Wat is het goed, zei hij, dat ik niet
meteen die veertig taler aangeboden heb, dan had
ik niets meer bij kunnen sturen, en nu houd ik in
elk geval nog tien taler over. Hij wikkelde tien
taler in een klein zakje en zei tot de kikvors:
"Bezorg dat bij vrouw Zon."
"Ik zal er voor zorgen," zei de kikvors.
En hij ging heen. Bij de eerstvolgende gelegenheid
maakte hij de reis naar
boven weer mee en legde tien taler op de tafel in
het vertrek, waar de waterkruiken werden
neergezet. De Zon en de Maan kwamen kijken. Zij
vonden het geld, telden het na, en zeiden:
"Prachtig, uitstekend."
Nu was alles in orde. Nu bleef er alleen nog maar
over, de dag vast te stellen waarop Kimanaueze het
meisje, zijn bruid, zou afhalen. Maar dat was nu
juist de moeilijkheid. De kikvors had intussen de
reis naar de aarde
weer teruggemaakt, hij kwam bij Kimanaueze
vertellen, dat hij het geld had bezorgd. Maar
Kimanaueze zei:
"Nu is het de vraag maar, hoe ik mijn bruid hier
krijg. Ik heb iemand nodig, die haar afhaalt. Zélf
kan ik niet gaan, en jij kunt haar ook niet gaan
halen."
"Jonge heer," zei de kikvors, "maak je daarover
geen zorg. Laat ook dat maar aan mij over. Ik zou
je maar ten halve geholpen hebben, als ik alleen
maar het bezorgen van de brieven en van de
huwelijksgift op mij had genomen. Ik zal zorgen,
dat je ook je bruid krijgt." Dat zei de kikvors,
en ging heen. Hij wachtte bij de bron tot weer de
water-meisjes kwamen en in een van de kruiken
maakte hij weer zijn reis naar boven, dat was maar
een kleinigheidje voor hem, daar draaide hij zijn
hand niet meer voor om. Hij kwam in de woning van
de zon en bleef in zijn schuilhoek wachten, totdat
de zon was ondergegaan. Toen sloop hij het vertrek
uit. De zon sliep en de maan had ergens wat te
doen, die was niet thuis, de watermeisjes sliepen
ook, en ook de dochter van de zon lag in diepe
slaap. De kikvors sloop haar vertrek binnen en
zei:
"Jonge bruid, nu zal je eens zien, wat de kikvors
kan!" Daar lag zij, jong en stralend, de ogen toe
in haar slaap, de kikvors ging heel voorzichtig
naar haar toe, ja, en toen deed hij iets wat
alleen hij maar kon, hij nam, zonder dat zij er
iets van merkte, haar hart weg, en met haar hart
verstopte hij zich in een hoekje.
De volgende morgen kon de dochter van de zon niet
opstaan. Haar dienstmaagden gingen naar de Zon en
de Maan en zeiden:
"Uw dochter is ziek, wij weten niet, wat haar
scheelt, maar zij kan niet
opstaan."
De Zon en de Maan kwamen bij het meisje en zeiden:
"Kindlief, wat is er? Wat scheelt je?"
"Ik weet het niet," zei het meisje, "maar hier,
waar mijn hart zit, voel ik een
leegte, ik kan mij niet bewegen."
"Wat zou het zijn?" vroeg de Maan.
"Ik begrijp er niets van," zei de Zon. "Gisteren
was zij gezond, en klaagde
zij over niets. En nu ineens is zij ziek."
Neen, ze begrepen het niet. Maar vrouw Zon stuurde
boden naar de tovenaars en de waarzeggers en deze
kwamen in allerijl.
Zij keken het meisje aan, onderzochten haar,
schudden hun hoofden en hun lange baarden, toen
gooiden ze hun toverdobbelstenen, ze gooiden ze
opnieuw, ze trokken een nog ernstiger gezicht dan
ze al hadden, dachten na, en zeiden:
"Uw dochter is ernstig ziek en de oorzaak van haar
ziekte is hij die om haar hand heeft gevraagd. Hij
is in het bezit van haar hart en als ge haar niet
naar hem toestuurt, dan zal het ongelukkig met
haar aflopen." Toen zei vrouw Zon:
"Dan kunnen we gerust zijn, want hij zal hier
komen, om haar te halen." "Je zou dus willen
wachten?" vroegen de tovenaars. "Maar het kan geen
uitstel lijden. Er is de grootste haast bij!"
Ja, de dochter van de zon was er erg aan toe, haar
hart was gestolen, de bruidegom had het, zij moest
onverwijld naar hem toe. "Wat moeten we beginnen?"
zei vader Maan. Maar nu was het moeder Zon, die
uitkomst wist. Zij zei:
"Dan moet de spin onmiddellijk een web weven dat
tot aan de aarde reikt, als dan onze watermeisjes
water gaan halen, dan moeten zij langs die weg
gaan en dan moet onze dochter langs het web
meegaan naar de aarde." Zo gezegd, zo gedaan. De
kikvors had alles gehoord en besloot op te passen,
dat hij de reis mee zou maken.
Er werd een boodschap naar de spin gestuurd. Daar
kwam zij, met al haar acht poten en al haar acht
ogen, het achterlijf gezwollen van spinvocht, zij
was goed voorzien. Zij liet zich van de woning van
de zon naar beneden vallen, daar hing zij in de
ruimte en zwierde aan haar draad, toen schoot ze
naar een zonnestraal, daar werd een knoop gelegd,
een tweede draad gaf zij aan de wind verloren, hij
zwierde, krulde op, sloeg zich recht en strengelde
met zijn uiteinden zich aan een andere zonnestraal
vast. Zij wandelde langs haar eigen weg terug,
kwam op haar punt van uitgang, trok andere draden
naast de eerste en spande ze. Toen schoot ze er
dwars doorheen, knoopte kruisgewijs maas aan maas.
Onder de aanraking van de zachte, tokkelende en
knopende haken van de poten trilde het dradennet.
De spin had haast, zij schoot heen en weer als een
schietspoel, ruit aan ruit werd naasteengelegd, de
ene rij onder de andere, en met iedere rij schoot
de onuitputtelijke weefster vlugger vooruit en
naar beneden. Het duurde niet lang, of zij was van
boven af niet meer te zien. Een windtocht streek
langs het web, het zwierde, het was zo luchtig,
maar er moest haast gemaakt worden voor die
zonne-dochter zonder hart. Daar kwamen de
watermeisjes al aan met haar kruiken, de kikvors
was in een van de ledige kruiken present. De
meisjes hadden de zonnedochter in haar midden. De
Zon wuifde en de Maan wuifde. De watermeisjes
stapten op het web, het was ragfijn, maar zij zelf
waren ook ragfijn. De zonnedochter kwam mee en
daalde tussen de anderen af, de draden bogen
zoetjes door onder de luchtige aanraking van
handen en voeten. De wind bewoog het web en de
haren van de meisjes. O, dat was een heerlijke
tocht voor die dochters van de lucht en voor de
dochter van de Zon, zij daalden sneller en
sneller, daar kwam de aarde in zicht, nog sneller
daalden zij, maar toen hielden zij zich in, zoals
een luchtig muziekstuk aan 't eind, omdat de spin
zo vlug niet had kunnen zijn, of ze moest de
laatste rijen van haar mazen nog weven.
Toen sprong de kikvors uit zijn kruik, hoepla!
daar had hij al grond onder de voeten en hoorde
het schrikgilletje niet achter zich. Hij maakte
dat hij weg kwam, hij sprong wat hij kon naar het
huis van Kimanaueze, daar klopte hij aan "Ze
komen!" riep hij,, "ze brengen je de dochter van
de zon in huis." En ja, daar kwamen ze, ze hadden
de dochter van de zon in haar midden, zij was moe
en ziek, zij was blond als de zon en blank als de
maan. Kimanaueze begroette haar bij zijn deur en
gaf haar haar hart terug, het was net op tijd. Zij
sloeg haar mooie, zonlichte ogen naar hem op, zij
was zijn bruid, de watermeisjes trokken zich terug
en ijlden naar de bron. Maar de kikvors bleef om
het bruiloftsfeest mee te vieren. Het was een
schoon bruiloftsfeest met veel eten, zoals overal
en altijd, met veel geestrijke dranken, niet uit
roemers en kelken, maar uit nappen en bekers, en
met muziek en getam-tam op trommen en met vrolijke
en vreselijke dansen van de gehele negerstam. Nu
hadden de vader van Kimanaueze en alle mensen
gezegd, dat Kimanaueze gek was, omdat hij de
dochter van de zon en de maan wilde hebben. Maar
nu zeiden zij niet meer, dat hij gek was, hij had
de zonnedochter, zij was zijn vrouw, en zij
leefden lang en gelukkig.
Bron:Groot
sprookjesboek Deel 2
Vertaling Antoon Coolen
De geilustreerde pers bv Amsterdam
|