De boom van goud en zilver

In een open plek van een groot bos stond een klein huisje van hout. Door de kleine raampjes scheen een flauw licht. In het huisje woonden arme mensen. Vader was houthakker en hij verdiende maar weinig geld. Nauwelijks voldoende om zijn vijf kleine kinderen genoeg eten te kunnen geven. Toch was hij gelukkig, want hij was tevreden met wie hij was en hij hield van zijn kinderen en van Gelisa, zijn vrouw. Maar Gelisa was niet tevreden. Ja, zij was wel gelukkig met haar leven in al diens wendingen en veranderingen, gelukjes en tijden van ongeluk, maar in haar hart verlangde zij naar rijkdom. Zij wilde geen arme houthakkersvrouw zijn, maar rijk als Edelvrouw, met kettingen van zilver en goud, en juwelen, schitterend in het licht van sterren, zon en man. En zij zuchtte voor het open venster: 'Waren bladeren maar van goud, en de bloemetjes van zilver - dan zou ik ze plukken.'

Op dat moment blies de wind om het huis en droeg haar woorden mee door de nacht, terwijl de sterren twinkelden. Op een dag in de herfst gebeurde er iets verschrikkelijks. De houthakker werd ziek en hij kon niet meer weg om geld te verdienen. Dit betekende dat er geen geld meer zou zijn om eten te kopen. Daarom ging de vrouw van de houthakker die dag het bos in om hout te hakken. Zij nam de scherpe bijl van haar man met zich mee en ging diep het bos in. Zij zwoegde hard en hakte vele bomen om. Maar het werk was hard en zwaar en zij werd zeer moe; Gelisa kon immers lang zo hard niet werken als haar echtgenoot. Maar plotseling, toen Gelisa haar bijl had opgeheven om een andere boom om te hakken, stak de wind op en ruisten de bladeren van de bomen. En toen hoorde Gelisa woorden - woorden als van een stem. Toen werd zij zich ervan bewust dat het de boom was, die deze woorden sprak; want de stem was van de ritselende bladeren. 'Nee, hak mij niet om,' klonk de stem. 'Ik ben veel te waardevol.' 'Waardevol?' vroeg Gelisa. 'Waardevol, hoezo?' De bladeren begonnen weer te ritselen. 'Kijk maar naar boven,' klonken de woorden. 'Kijk maar naar mijn bladerdak; kijk naar de bloemen die ik draag.' Gelisa keek naar het gebladerte van de boom. De gouden herfstbladeren wiegden in de wind, en mooie, witte bloempjes, sterren met acht stralen, leken te schitteren als zilver. En plotseling zag Gelisa het: de bladeren van de boom waren echt van goud en de bloemen waren echt van helder zilver. En opnieuw stak de wind op en blies door het bladerdak, en de bladeren, en de bladeren en bloemen lieten los en zweefden naar de grond. Bloemetjes en bladeren - zilver en goud, als regen van het nieuwe jaar die alles tot bloei brengt - ze gleden door de lucht en vielen zacht neer op de grond. Gelisa raapte ze op en droeg er zoveel zij kon mee naar huis: nu was zij rijk en kon ze alles doen en kopen wat zij wilde!

Thuisgekomen liet zij haar schatten zien en iedereen was blij. Zij hadden de heerlijkste maaltijd die zij ooit hadden gehad, met de zoetste spijze en de heerlijkste drank. En er kwamen dokters om de houthakker te genezen. Er brak een gelukkige tijd aan voor het houthakkersgezin. Zij verhuisden namelijk uit hun kleine huisje en gingen wonen in een prachtig landhuis met een tuin die tot de horizon strekte. En zij gingen allen gekleed in deftige kleren en aten met zilveren bestek, dronken uit kelken van kristal, droegen gouden ringen en juwelen van diamant, smaragd, robijn en amethyst. En als het goud en zilver op was, ging Gelisa weer naar de boom in het bos en nam haar schatten mee naar het grote huis. Ook de houthakker (nu heer Eduard genaamd) was aanvankelijk tevreden, maar hij had geen weelde verlangd. Gelisa genoot met volle teugen: haar hart was dolgelukkig, maar de rijkdom oversluierde haar hart met een donkere schaduw. Zij werd kil en snauwde naar haar lakeien en dienaressen. 'Schiet toch op,' riep zij dan. 'Breng me nu direct mijn truffels of ik zal je!' Of 'Nee, daar neem ik geen genoegen mee. Alleen het beste is mij goed genoeg.' En als zij haar zin niet kreeg werd zo vuurrood van kwaadheid. Zo was op een dag de wijn niet lekker genoeg volgens haar. Ze beefde en trilde en werd knalrood. Toen smeet ze alle glazen en borden kapot. Ze werd een akelige vrouw en iedereen had een hekel aan haar.

Maar op een zekere dag was heer Eduard het zat. Verdrietig ging hij het huis uit en wandelde naar het dorp. Hij had nooit rijk willen zijn. Hij was gelukkig met wie hij was geweest: een arme houthakker met net voldoende geld om eten voor zijn kinderen te kunnen kopen. En hij dacht aan Gelisa, zijn vrouw. Hij hield nog steeds van haar. Al was ze zo veranderd, hij haar haar lief. Bij de juwelier gekomen kocht hij een ring voor haar, een zilveren met blauwe edelsteen. Vroeger had hij dit niet kunnen kopen. Maar was zijn liefde alleen niet genoeg geweest? Op dat moment maakte hij een beslissing die heel zijn leven zou veranderen, Hij nam een bijl en ging diep het bos in. En daar stond hij: een prachtige boom, vol in het blad, schitterend van vorm, met goud en zilver beladen, en nu in volle bloei: een ware lust voor het oog. Een ogenblik bleef hij staan kijken, want het goud en het zilver waren begeerlijk, en vruchten als robijnen hingen in trossen aan de sterke takken, Toen stak er een wind op die door de bladeren speelde, die ritselend woorden maakten: 'Hak mij niet om! Ik ben veel te waardevol.' Maar de houthakker nam zijn bijl, hief hem op en versplinterde met zware slagen en krachtige hout. Met oorverdovend gekraak viel de boom ter aarde en hij verdorde direct. Toen merkte de houthakker dat hij niet langer in deftige kleren gekleed was, maar in zijn oude, versleten kloffie. Thuisgekomen zag hij zijn vrouw. Zij zat in haar oude kleren gebogen op de grond. 'Alles wat wij hadden,' zei ze, 'het is tot stof vergaan en weggeblazen door de wind.' 'Nee, niet alles,' zei de houthakker. Hij haalde uit een zak van zijn versleten jas een prachtige zilveren ring, waarop een prachtige steen schitterde als een stralende ster op het moment dat de nacht in de dag overgaat en de zon nog niet is verschenen. 'Deze ring is niet vergaan, want ik heb hem met liefde gekocht.' Hij deed haar de ring om en het scheen hun een kort moment toe, dat zij als een prinses was, de mooiste van de wereld. Van toen af aan woonde de houthakker met zijn vrouw en kinderen weer in het kleine huisje in het bos en hij was gelukkig. Ook Gelisa, zijn vrouw was gelukkig, want zij had geleerd dat goud en zilver zonder liefde niets waard zijn, en dat het is als stof. Zo woonden zij nog lang en gelukkig Samen met elkaar en rijkdommen begeerden zij niet.