De boeman
Eens op een keer wou het haantje op reis
gaan, samen met het hennetje. Het haantje maakte
zelf een mooi karretje, met vier rode wieltjes. En
hij spande er vier muisjes voor. Het hennetje ging
naast het haantje op de bok zitten, en samen reden
ze weg. Het wagentje reed zo hard dat het suisde.
Ze hadden niet lang gereden, of ze kwamen de kat
tegen. Die zei: "Waar gaan jullie naar toe?"
Haantje antwoordde:
"Wagentje, suis, naar de boeman z'n huis."
"Neem mij mee," sprak de kat. Haantje antwoordde:
"Alsjeblieft, en achterop, want van voren val je
d'r af.
en je moet er wel voor waken
mijn rode wieltjes niet vuil te maken,
Wieltjes, knort!
Muisjes, vort!
Wagentje suis
naar de boeman z'n huis!"
En toen kwam er een molensteen, en een ei, en een
eend, en een speld en tenslotte een naald, en die
gingen achterop het karretje en reden mee. Maar
toen ze bij de boeman z'n huis kwamen, was de
boeman niet thuis. De muisjes reden het karretje
in de schuur, het haantje vloog met het hennetje
op de hanebalken, de kat ging onder de schoorsteen
liggen, de eend op de pompzwengel, het ei wikkelde
zichzelf in de handdoek, de speld stak zichzelf in
het stoelkussen, de naald sprong op 't bed midden
in 't hoofdkussen, en de molensteen ging boven de
deur liggen.
Daar kwam de boeman thuis! Hij ging naar de
schoorsteen om vuur aan te leggen, maar de kat
gooide hem z'n gezicht vol as. Vlug liep hij naar
de keuken om z'n gezicht te wassen, daar spoot hem
de eend water in z'n gezicht. Hij wou zich
afdrogen met de handdoek, maar daar rolde het ei
in zijn hand, brak, en het struif kleefde hem z'n
ogen dicht. Hij wilde gaan rusten, ging op de
stoel zitten, daar prikte hem de speld. Toen werd
hij boos en gooide zich op zijn bed, maar toen hij
zijn hoofd op 't kussen legde, stak hem de naald.
En toen hij aan de huisdeur kwam, sprong de
molensteen naar beneden en sloeg hem dood. Die
boeman moet een ellendige kerel zijn geweest.
|