Blauwe Gerrit

Blauwe Gerrit, ook wel Blauwbroek genoemd, is een aapachtig plaagwezen. Hij is vrijwel op de hele Veluwe bekend. Hij springt op verlaten plaatsen en op duistere avonden mensen onverhoeds op de schouders. Hij maakt zich steeds zwaarder, zodat ze bekaf worden en ze zijn blij als ze eindelijk de bewoonde wereld bereiken. Ook duwt hij wandelaars opzij die in het karrespoor lopen - vooral waar twee wegen of paden elkaar kruisen. En hij danst tussen de struiken, alsof hij van de duivel bezeten is. Blauwe Gerrit ziet er dan uit als een blauw waas van geheimzinnig licht, dat op en neer gaat.

Tussen de woningen van de mensen heeft Blauwe Gerrit weinig macht; als natuurwezen hoort hij bij de eenzaamheid en de duisternis. Eerlijk gezegd doet Blauwe Gerrit zelden of nooit kwaad. Hij is alleen maar verzot op een verzetje en soms grijpt hij in, als onrecht dreigt. Over plaaggeesten zoals Blauwe Gerrit, in dialect Blaauw Garrit genoemd, doen op de Veluwe veel verhalen de ronde. Bijvoorbeeld over een molenaar, die in plaats van de portie die hem normaal toekwam, een grote schep uit de meelzak nam. Opeens werd zijn schop zo zwaar als lood, zo zwaar dat hij hem nauwelijks kon hanteren. Dat was het werk van Blauwe Gerrit. Wel een uur is de molenaar aan het tobben geweest, maar hij kreeg de schep niet uit de zak. Plotseling hoorde hij gegrinnik. Het was alsof er snel iemand wegliep, maar hij zag niets. Toen kon hij de schop weer vrij bewegen. Soms klimt Blauwe Gerrit op zwaarbeladen wagens. Hij had het vroeger bijzonder gemunt op voerlieden die een slokje te veel op hadden. Dan bleef hij urenlang onzichtbaar zitten op de zware lading, zodat de kar niet vooruit te krijgen was.

Nog een verhaal over Blauwe Gerrit komt uit de buurt van Voorst. De jonker van Busloo keerde op een winteravond terug van de jacht met een lege weitas. Maar daarom niet getreurd: hij zou een heel andere buit binnenhalen, kostelijker dan hazen of patrijzen! Hij zag immers Hanna lopen, de zeventienjarige dochter van een arme weduwe, die land van hem pachtte. Ze liep met een vrachtje sprokkelhout moeizaam naar huis. De jonker greep haar beet, tilde haar voor zich op zijn paard en reed spoorslags weg. Hij trok zich niets aan van haar bidden en smeken; zo'n pril zwartharig meisje was precies wat hij nodig had op een eenzame winteravond! Maar plotseling slaakte zij een gil: "Daar loopt Blaauw Garrit! Breng me gauw weer naar mijn moeder, jonker. Dit kan niet goed gaan." Maar de jonker lachte om Blaauw Garrit. Hij zag immers niets en aan bakerpraatjes hechtte hij geen waarde: "Schimmen zijn schimmen, daar houden denkende mensen geen rekening mee."

Maar opeens stond zijn paard schuimbekkend stil. Het was met geen mogelijkheid meer vooruit te krijgen. Blaauw Garrit zat bovenop de nek van het arme dier en drukte er met zijn volle gewicht op. Wat anders meestal onzichtbaar was, kregen ze nu te zien, als een visioen. De jonker en het meisje zagen het spooksel in levende lijve: dreigend, met rollende ogen als vurige bollen en een wapperend blauw kleed, dat vreemd oplichtte. Maar de jonker bleef overmoedig. Met zijn wapen stak hij naar het spookwezen: hij zou het wel klein krijgen. Maar hij kliefde slechts in de ijle lucht. Blaauw Garrit bleef onkwetsbaar. Toen sprong de jonker radeloos van zijn paard, en ging er te voet vandoor. Maar Blaauw Garrit sprong toen hem op de rug en hij kon geen stap meer verzetten. Stokstijf bleef hij staan op de plek waar hij stond. Hij kon nog maar één ding doen: Hanna zijn paard schenken en haar naar de pastoor van Gietel sturen. Die kon hem helpen, want die had een boek waarmee hij toveren kon.

Hanna reed zo snel ze kon naar haar moeders hut op de heide terug. Haar moeder, die al bang op haar dochter zat te wachten, hoorde het hoefgetrappel: "Het dodenpaard," verzuchtte zij, "dat voorspelt niet veel goeds." Haar voorgevoel werd gelukkig niet bewaarheid. Hanna kwam ongedeerd aanrijden, op het paard van de jonker! Beide vrouwen knielden neer om God te danken. En zij vergaten helemaal om de pastoor te waarschuwen. Pas bij dageraad liet Blaauw Garrit zijn slachtoffer los. De jonker strompelde naar Busloo terug, het angstzweet hing hem als ijspegels in haren en baard. In die weinige uren was hij wel dertig jaar ouder geworden. Hanna bracht het paard terug naar de stal en ontving twee handen vol goud. Zo kon zij binnen het jaar trouwen, want met de armoede was het gedaan.

EINDE

Blaauw Garrit