Blauwbaard ER WAS EENS een man die op het platteland en in de
stad mooie huizen bezat. En dat niet alleen: hij
had ook nog een heleboel zilver en goud, mooie
meubels met borduursel op de zittingen en vergulde
koetsen. Maar jammer genoeg had hij een blauwe
baard. Dat maakte hem zo lelijk dat alle vrouwen
en meisjes wegliepen als hij eraan kwam.
Een van zijn buren, een deftige dame, had twee
heel mooie dochters. Hij vroeg die mevrouw of hij
met een van hen mocht trouwen; het kon hem niet
schelen met welke. Maar de twee meisjes wilden dat
niet. Want, behalve dat van die baard, was er nog
een reden voor: hun walging en afschuw: het idee,
dat hij al met verschillende vrouwen getrouwd was
geweest en dat niemand wist waar die gebleven
waren.
Om toch nog hun liefde te winnen, nodigde
Blauwbaard de meisjes uit om een week in een van
zijn buitenhuizen te komen logeren. Zij mochten
hun moeder, drie of vier vriendinnen en ook nog
wat andere
jonge mensen uit de buurt meenemen. Dat deden zij.
Een week lang hadden zij erg veel plezier. Zij
hadden feestjes, gingen jagen en vissen en kregen
allerlei heerlijke dingen te eten. Zij gingen geen
enkele nacht naar bed, omdat zij het veel te druk
hadden met spelletjes doen en pret maken. Kortom:
het was allemaal zo fijn, dat de jongste dochter
begon te denken dat hun gastheer toch wel een
aardige man was.
Zodra zij weer thuis waren, vond de bruiloft
plaats. Ongeveer een maand later vertelde
Blauwbaard zijn vrouw, dat hij voor minstens zes
weken op reis ging, omdat hij belangrijke zaken
moest doen. Hij zei, dat zij maar haar best moest
doen om zich tijdens zijn afwezigheid niet te
vervelen en hij stelde voor, dat zij een paar
vriendinnen te logeren zou vragen om dan samen
veel plezier te maken.
"Hier zijn de sleutels van de grote voorraadkamers
waarin mijn mooiste meubels staan," zei hij. "En
deze sleutels zijn van de kasten waarin het
zilveren en gouden vaatwerk ligt dat wij alleen op
feestdagen gebruiken; deze sleutels zijn van de
brandkasten waarin mijn goud, mijn zilver en mijn
geld ligt; met deze sleutel kun je de kisten I met
juwelen open maken; en hier heb je de sleutel
waarmee je in alle I kamers kunt komen. Maar dit
kleine sleuteltje past op het kleine kaI mertje
aan het einde van de gang op de benedenverdieping.
Luister nu goed: je mag alles open maken wat je
wilt, je mag in alle kamers komen, behalve in dat
ene kamertje. Dat verbied ik je ten strengste."
Zij beloofde dat zij niet ongehoorzaam zou zijn en
nadat Blauwbaard zijn vrouw nog een keer had
omhelsd, stapte hij in zijn koets en ging op reis.
Het jonge vrouwtje hoefde haar buren en
vriendinnen helemaal niet uit te nodigen haar te
komen bezoeken. Zij kwamen allemaal uit zich zelf,
omdat zij dolgraag alle mooie dingen in dat grote
huis wilden zien. Als Blauwbaard thuis was, zouden
zij dat nooit durven, maar nu liepen zij alle
kamers in en keken in alle kasten.
Zij zeiden tegen hun vriendin dat zij het wel heel
goed had getroffen en dat zij haar vreselijk
benijdden, maar de vrouw van Blauwbaard hoorde dat
nauwelijks. Die wilde alleen maar verschrikkelijk
graag weten wat er in het kleine kamertje op de
benedenverdieping was. Zij was zo vreselijk
nieuwsgierig dat zij bijna over haar eigen voeten
struikelde toen zij de trap afholde.
Bij de deur van het kleiné kamertje gekomen, bleef
zij even staan. Zij dacht aan wat haar man had
gezegd, maar zij kon haar nieuwsgierigheid niet
bedwingen. Zij pakte het sleuteltje en deed met
trillende vingers de deur open. Eerst zag zij
bijna niets, omdat de luiken dicht waren, maar na
een minuutje of zo zag zij een met bloed bevlekte
vloer waarop de lijken van enkele vrouwen lagen.
Dat waren de vrouwen met wie Blauwbaard was
getrouwd en die hij één voor één had vermoord. De
vrouw dacht dat zij het van angst zou besterven en
het sleuteltje, dat zij uit het slot had
getrokken, viel uit haar hand.
Zodra zij een beetje van de schrik was bekomen,
raapte zij het sleuteltje op, deed de deur op slot
en ging naar boven om op haar kamer verder tot
bedaren te komen. Maar dat was niet zo
gemakkelijk, want ze was wel vreselijk
geschrokken. Zij zag dat er bloedvlekken op het
sleuteltje zaten en tevergeefs probeerde ze die er
af te wassen. Ze waste en boende ze twee, drie
keer met zeep en met zand, maar het bloed ging er
niet af. Het sleuteltje was namelijk betoverd en
het zou haar nooit lukken het weer schoon te
krijgen. Als het bloed er aan de ene kant af ging,
verscheen het weer aan de andere kant.
Diezelfde avond keerde Blauwbaard terug van zijn
reis. Hij zei, dat hij onderweg brieven had
gekregen waarin stond dat zijn zaken goed waren
verlopen en dat hij met een gerust hart naar huis
kon gaan. De volgende ochtend vroeg hij zijn vrouw
naar de sleutels. Zij gaf hem die meteen, maar
haar hand beefde zo, dat hij gemakkelijk kon raden
wat er was gebeurd. "Wat is dat!" zei hij. "Hoe
komt dat bloed op het sleuteltje?"
"Dat weet ik niet!" riep de arme vrouw en zij werd
zo wit als krijt.
"Weet je dat niet?!" zei Blauwbaard. "Nou, dan
weet ik het wel voor je.
Jij wilde in het kleine kamertje rondneuzen, hè!
Nou, dat mag je dan nog eens doen en dan mag je
meteen voorgoed bij de dames blijven die je daar
hebt gezien." Bij die woorden wierp de vrouw zich
aan de voeten van haar echtgenoot. Zij huilde en
smeekte om genade, maar het hart van Blauwbaard
was harder dan steen.
"Maak je gereed om te sterven, mevrouw," zei
hij. "Het zal niet lang meer duren." Zij keek hem
met haar betraande ogen aan en zei: "Als ik moet
sterven, geef mij dan nog wat tijd om te bidden."
"Ik geef je een kwartier," zei Blauwbaard, "maar
geen seconde meer." Toen zij alleen was, riep zij
haar zuster Anna bij zich, die nog steeds op
visite was. "Zuster Anna," zei zij, "ik smeek je,
ga helemaal naar boven in de toren en kijk of je
onze broers er nog niet aan ziet komen. Ze hebben
mij beloofd, dat zij vandaag hier zouden zijn. Als
je ze ziet, geefhun dan een teken dat zij zo vlug
mogelijk op moeten schieten. "
Anna haastte zich naar de torentrans en de arme,
angstige vrouw
riep: "Anna, zuster Anna, zie je nog niets komen?"
Maar zuster Anna zei: "Ik zie alleen de zon, die
het zo stoffig maakt, en het gras, dat groen is."
Intussen had Blauwbaard een groot zwaard gehaald
en hij schreeuwde tegen zijn vrouw: "Kom
ogenblikkelijk naar beneden, of moet ik je komen
halen?"
"Nog eventjes, alsjeblieft," riep zijn vrouw
terug. En weer vroeg zij aan haar zuster: "Anna,
zie je nog niets komen?"
En zuster Anna antwoordde: "Ik zie alleen maar de
zon, die het zo stoffig maakt, en het gras, dat
groen is."
"Kom onmiddellijk naar beneden," brulde
Blauwbaard. "Anders kom ik naar boven."
"Ik kom eraan, ik kom eraan," antwoordde zijn
vrouw. En zij riep:
"Anna, zuster Anna, zieje nog niets komen?"
"Ik zie een grote stofwolk, die deze kant uit
komt," riep Anna terug.
"Zijn het onze broers?"
"Ach nee, lief zusje, ik zie nu dat het een kudde
schapen is." "Kom je of kom je niet?" schreeuwde
Blauwbaard.
"Nog één minuutje," zei zijn vrouw. En zij riep:
"Anna, zuster
Anna, zie je nog niets komen?"
"Ik zie twee ruiters," zei haar zuster. "Maar
zij zijn nog een heel eind weg."
"De hemel zij dank," zei de arme vrouw vol
vreugde. "Dat zijn onze broers. Ik zal proberen ze
een teken te geven, dat ze op moeten schieten." Nu
brulde Blauwbaard zo hard van woede, dat het hele
huis er van trilde. De angstige vrouw ging naar
beneden en wierp zich zelf opnieuw aan zijn
voeten. Tranen stroomden over haar wangen en haar
haren vielen voor haar gezicht.
"Dat gejammer helpt je niets," zei Blauwbaard. "Je
moet sterven." Hij greep haar met zijn ene hand
bij haar haren vast en wilde haar met zijn zwaard
onthoofden. De arme vrouw smeekte hem nog heel
even te wachten. "Nee," zei hij, "beveel je zelf
in Gods liefde aan." En bij die woorden wilde hij
haar doden. Op datzelfde ogenblik werd er zo hard
op de deur gebonsd, dat Blauwbaard van schrik niet
toe kon slaan. Met getrokken zwaarden stormden er
twee ruiters naar binnen. Blauwbaard herkende de
broers van zijn vrouwen hij holde meteen weg om
zich zelf in veiligheid te brengen. Maar de broers
achtervolgden hem en nog voordat hij bij de trap
was, haalden zij hem in. Zij doorboorden hem met
hun zwaarden en lieten hem dood liggen. De arme
vrouw was van angst bijna net zo dood als haar man
en zij had niet eens de kracht meer om op te staan
en haar broers te verwelkomen.
De vrouw van Blauwbaard erfde al zijn rijkdommen.
Een gedeelte ervan gebruikte zij om haar zuster
Anna te laten trouwen met een man die al heel lang
van haar hield; ook haar broers gaf zij een
heleboel geld, om zich een positie als kapitein te
verwerven. De rest hield zij zelf om met een hele
brave man te trouwen. Die zorgde ervoor, dat zij
al gauw niet meer terugdacht aan de
verschrikkelijke dingen die zij in het huis van
Blauwbaard had beleefd.
Einde
|