De bewoonster
van de mirteboom
Toen tussen de boomtakken nog fluisterende
feeënstemmen klonken, groeide overal in het
Middellanse-Zeegebied de mirteboom, die onderkomen
bood aan een goedmoedige en lieflijke fee. De boom
was in de grijze oudheid gewijd aan Venus, de
godin van de liefde. Volgens een oud geschrift zat
zij altijd 'in het koele lommer van een
mirteboom'. Over een van deze zogenaamde
mirtefeeën handelt de volgende Italiaanse
geschiedenis:
Er was eens een prins die bijzonder genoot van de
glanzende bladen en kruidige geur van de mirte die
hij in een pot op het balkon van zijn slaapvertrek
had. Op een nacht, en de daarop volgende zes
nachten, hoorde de prins zachte voetstappen en
voelde hij in het donker een fluweelzachte
streling; een zoetgeurend schepsel gleed tussen
zijn lakens, waarna hij door de onbekende
gedurende de hele nacht teder werd bemind.
Bij het eerste ochtendgloren verdween de onbekende
echter en daarom kon de prins haar nooit
aanschouwen. Tenslotte bond hij een van haar
haarlokken om zijn pols om ervoor te zorgen dat ze
hem niet kon ontglippen, waarop hij zijn
kamerdienaar riep om licht te brengen. In het
schijnsel van de kaars ontwaarde hij zijn ranke
gevangene, de mirtefee, die goud glansde in het
kaarslicht en bloosde als de bloesem aan haar
boom. Zij had haar hart verloren aan de prins,
waardoor haar bladeren en twijgen tot vlees en
bloed waren geworden en zij een menselijke
gedaante had aangenomen.
De prins was verrukt en de daaropvolgende
gelukzalige dagen verbleef het paar onafgebroken
in het vertrek. Elke dag werd de liefde van de
prins voor zijn bevallige minnares groter, tot
zijn hartstocht de hare evenaarde. Hij nam daarop
het besluit de fee tot zijn vrouw te maken.
Op een dag moest hij zijn fee echter alleen laten
om jacht te maken op een wild zwijn dat het
platteland onveilig maakte. Tijdens zijn
afwezigheid wilde hij de fee echter niet
onbeschermd laten. De prins had als vrijgezel tot
dan toe een tamelijk opwindend leven geleid, en in
de vele paleizen van zijn hof woonden nog enkele
van zijn vroegere minnaressen. Hij was bang dat
zij zich door hem verwaarloost voelden, jaloers
waren en mogelijk een bedreiging vormden voor zijn
nieuwe minnares.
Hij verzocht de fee daarom terug te keren naar
haar boom en daar te blijven tot zijn terugkomst.
Hierin stemde zij zonder aarzeling toe, want zij
was beminnelijk en meegaand van aard. Maar ze
vroeg de prins een gouden belletje aan haar takken
te binden zodat hij haar bij zijn terugkeer kon
bevrijden; het enige wat hij hoefde te doen was
aan het zijden koord van het belletje te trekken,
waarop zij zich weer in zijn armen zou werpen.
Toen glipte de fee met een zucht haar boom in.
Het ene moment stond ze nog voor de prins en het
volgende was ze verdwenen; alleen een lichte
trilling van de glanzende bladeren verried haar
bestaan. De prins bond het belletje aan een tal en
vertrok, nadat hij zijn kamerdienaar had
opgedragen de sierlijke boom goed te verzorgen.
Dagen verstreken. Het slaapvertrek van de
geliefden lag er stil en verlaten bij. Alleen de
wind beroerde de draperieën van het hemelbed en de
bladeren van de mirte die veilig in de pot op het
balkon stond. 's Middags gaf de kamerdienaar de
plant water, maar verder werd de serene rust door
niemand verstoord.
Op een ochtend ging de deur van het slaapvertrek
open en slopen zeven fluisterende vrouwen de kamer
binnen. Het waren de minnaressen van de prins, op
zoek naar de nieuwe rivale die geen van hen nog
had aanschouwd. Ze doorzochten het hele vertrek,
maar vonden niets. Tenslotte liepen ze het balkon
op om zich te beraden.
Terwijl ze stonden te praten, trok er een af en
toe gedachteloos een blaadje van de mirte, waarna
anderen haar voorbeeld volgden, tot een van hen
per ongeluk aan het koord trok en het belletje
rinkelde.
De schors van de boom trilde, waarna de fee
stralend tevoorschijn kwam.
Ogenblikkelijk werd zij door de jaloerse vrouwen
met messen besprongen. Bloed spoot in het rond en
korte tijd later waren van de mirtefee alleen wat
stukjes bot, verscheurde blaadjes en repen schors
over. Alleen de jongste van de zeven minnaressen
wist zich te beheersen; zij nam slechts een gouden
haarlok van de mirtefee mee, zonder zich schuldig
te maken aan de gruwelijke moord.
Daarna begaven de vrouwen zich heimelijk naar hun
eigen vertrek en niemand in het paleis wist welke
afschuwelijke gebeurtenis zich in die korte tijd
had afgespeeld.
Die middag kwam de kamerdienaar van de prins om de
boom te verzorgen. Toen hij de kamer betrad, bleef
hij als aan de grond genageld staan, vol afschuw
over de sporen van geweld. Na een ogenblik te
hebben nagedacht, raapte de dienaar de botten,
blaadjes en repen schors met trillende handen
bijeen en stopte ze in de pot op het balkon.
Daarna nam hij de vlucht uit angst voor de toorn
van de prins, die hem wellicht verantwoordelijk
zou stellen voor het vernielen van de mirteboom.
De volgende dag keerde de prins terug en begaf
zich naar zijn vertrek, vervuld van verlangen naar
zijn feeënminnares. Maar welk een gruwelijke
aanblik wachtte hem! Op het balkon stond de pot
met slechts witte botschilfers, de gebroken
twijgen en bruine bladeren van de feeënboom. Hij
riep, maar kreeg geen antwoord. Zijn hart kromp
ineen en hij liet zijn tranen de vrije loop.
Wekenlang zonderde de prins zich af in zijn
slaapvertrek alleen met zijn verdriet. Maar
terwijl hij lag te treuren, gebeurde er op het
balkon iets heel bijzonders. De gescheurde
blaadjes en schors werden gedrenkt in zachte
regendruppels en verwarmd door de zon en na enige
tijd begon de plant weer te groeien. Eerst
verschenen enkele lichtgroene scheuten, toen ranke
takken. En op een ochtend ontvouwde de mirte
tenslotte een weelderige bloesem, waar de fee,
ongeschonden en goudglanzend, uit tevoorschijn
kwam en zich met haar gelukkige minnaar herenigde.
Na het roerende weerzien vertelde de mirtefee de
prins wat er was gebeurd. hij besloot onmiddellijk
met zijn geliefde in het huwelijk te treden en zon
op wraak. Hierna volgt hetgeen geschiedde.
De bruiloft werd in het paleis gevierd met een
feestelijk banket, waarvoor het gehele hof was
uitgenodigd. Aan het eind stelde de prins een
vraag: hoe moest de man of vrouw die zijn prinses
krenkte bestraft worden?
'Aan de galg', zei een hoveling.
'Radbraken', riep een ander.
Toen de minnaressen antwoord moesten geven, waren
zij unaniem van oordeel: 'zo iemand', zeiden ze,
'moest levenslang in de donkere kerkers gevangen
worden gezet.'
'Uw vonnis,' zei de prins, 'zal voltrokken
worden.' En hij beval de vrouwen op te sluiten,
behalve de jongste, die slechts een lok haar van
de lieflijke fee had meegenomen.
|