De azen & de
Elven
Thor en Egil
Asatru – Germanen - Mythologie
De Azen en de Elven schijnen een speciale band met elkaar te hebben. Ze
worden vaak samen in verhalen genoemd:
Havamal 159: "Wanneer in het gezelschap van mensen moet ik de goden,
zowel Azen en Elven, opnoemen. Ik weet van allemaal wat hen aanzien geeft...
"
Havamal 160: "...Kracht aan de Azen, en succes aan de Elves."
Lokasenna 30 " Van Azen en Elven die hierin zitten..."
en elders (zoals in Thyrmskvida, toen Thrym, die Thor’s hamer gestolen had,
vraagt "Hoe gaat het met de Azen en de Elven?")
De skalden associëren de Elven vaak met de Azen, en toch is schijnbaar
weinig bekend over de Elf-stam, door de eeuwenoude skalden zo hoog geacht om
"tíva," goden (Havamal 159) genoemd te worden. Door aanknopingspunten
in de Oudere Edda ontdekken we dat ze een derde goddelijke klasse vormen, nauw
verbonden met zowel de Azen en de Vanir, behoorlijk anders dan de beelden die
het woord ‘elf’ tegenwoordig bij ons oproept.
In Grimnismal, worden de woonplaatsen van de elven nauw geassocieerd met die
van de Azen:Grimnismal 4 (de vertaling van Benjamin Thorpe, tenzij anders
genoemd): Heilig is het land, dat ik voor Azen en Alfar zie liggen; maar in
Thrudheim zal Thor wonen totdat de krachten afnemen.
Grimnismal 5: Ydalir wordt het genoemd, waar Ull voor zichzelf een woning
heeft gemaakt. Alfheim, werd ooit aan Frey door de goden gegeven als een
tandgift.
Deze drie woonplaatsen worden als eerste genoemd, zelfs voor Odin’s hallen,
en in nauwe relatie met elkaar. De dichter plaatst de Elven in nauwe verbinding
met zowel Thor als Frey, de Azen en de Vanir. Ull wordt genoemd tussen deze twee
representanten van de bekende godenfamilies en zijn woning Ydalir wordt, als het
ware, in dezelfde adem genoemd als Alfheim. Dit is niet zonder redenen.Het zou
een vergissing zijn om aan te nemen dat alle woonplaatsen die in de eerste paar
coupletten van Grimnismal genoemd worden in Asgard gelegen zijn. Alfheim wordt
terecht een apart gebied gezien, (één van de negen werelden, zo U wilt). En
ook, Thrymheim, Skadi's verblijfplaats "waar Thjazi woonde, die almachtige
Jotun". (coupl. 11) Dus moeten de mogelijkheid onder ogen zien dat Ydalir
geen hal in Asgard is, maar dat het ergens anders ligt en mogelijk geassocieerd
moet worden met Alfheim.
We weten dat Ull een boogschutter is en een sneeuwschoen-loper. Snorri
verteld ons in Gylfaginning 21 "Eén wordt Ullr genoemd, zoon van Sif en
stiefzoon van Thor, hij is een geweldige boogschutter en zo snel op zijn
sneeuwschoenen, dat niemand met hem kan wedijveren". (Arthur Brodeur,
Engelse vertaling). De naam van zijn woning, Ydalir, betekent letterlijk
"de ijf-dalen." Ijf (of taxus) is gewoonlijk het hout dat in heel
Noord-Europa gebruikt werd om bogen te maken. Zelfs Ötzi, de ijsman, zijn boog
bleek van dit sterke, flexibele hout gemaakt te zijn. Het is daarom geen
verrassing dat de woning van Ull Ydalir genoemd wordt, omdat hij beroemd is als
boogschutter. Over de sneeuwschoenen van Ull vertelt Saxo ons dat deze van een
zeer speciale aard zijn, een menig die door andere Heidense bronnen wordt
gedeeld. In hoofdstuk 3 van zijn Deense geschiedenis vertelt Saxo ons dat
Ollerus (een verlatijnste vorm van Ull) “zo’n sluwe tovenaar was dat hij een
bepaald bot gebruikte, dat hij had beschreven met verschrikkelijke spreuken,
waarmee hij de zeeën kon oversteken, in plaats van met een schip" (Oliver
Elton’s Engelse vertaling). Met andere woorden, Ull was in staat over open
water te schaatsen met behulp van runen-bekraste sneeuwschoenen. Het lijkt dat
ze ook als een schild gebruikt konden worden. Dit wordt bevestigd door een ander
begrip voor een schild, dat het "skip Ullar," Ull’s schip noemt; en
een parafrase in de Edda zeg "Ullr ŕtti skip that, er Skjöldr hét,"
Ull bezit het schip dat Schild genoemd wordt.
De Heidense bronnen noemen ook andere mythische personen die gelijke
karaktertrekken hebben. We vinden eigenlijk een hele groep karakters die bekend
staan als jagers en sneeuwschoen-renners. Onder hen treffen we Skadi, Thjazi's
dochter, aan, "haar sneeuw-schaatsen onderbinderd en haar boog
pakkend". (Gylfaginning. 24, I.A. Blackwell's Engelse vertaling hierna
tenzij anders genoemd). Als een dochter van de gigant Thjazi, noemt Haustlaung 7
haar "öndor-gođs," een parafrase van de bijnaam van Ull zelf
"öndur-ŕss", de god van de sneeuwschoenen (Vigfusson Dictionary, p.
764). Dus ook zij lijkt deze unieke karaktertrekken met Ull gemeen te hebben. En
hiermee is de lijst met zulke karakter niet uitgeput.
In het openingsgedicht van Volundarkvida, noemt de verteller de namen van
drie broers Slagfin, Egil en Volund, die "op sneeuwschoenen gingen en op
wilde beesten joegen". De tekst van het gedicht noemt Volund specifiek als
"prins van de elven" en een "wijze elf." We kunnen dus
aannemen dat hij en zijn broers elven waren. Volund, Egil en Slagfin worden
specifiek sneeuwschoen-lopers en jagers genoemd in Volundarkvida 4, 8, mocht
iemand het gedicht ter discussie willen stellen. In andere bronnen wordt
Volund's broer, Egil, herinnerd als een boogschutter. Ik noem slechts de meest
bekende, maar er zijn verschillende anderen:
Heimskringla (Harold Grĺfälls, hoofdstuk 18), haringen worden daar
"örum sćvar" ofwel pijlen van de zee genoemd, terwijl pijlen daar
"minar hlaupsildr Egils gaupna" genoemd worden ofwel de snelle
haringen van de handen van Egil. (Ik heb geen Oud-Noorse tekst van Heimskringla
tot mijn beschikking dus corrigeer me maar als ik het fout heb. Ik volg hier
Viktor Rydberg, TM p. 850 en UiGM p. 367. Ik gebruik slecht deze referentie
omdat het later ergens anders bij aansluit).
In Volundarkvida 2 (Codex Regius) leren we dat één van de bijnamen van
Volund "Onnund" is (zie de Oud-Noorse tekst omdat dit gewoonlijk als
Volund vertaald wordt in de Engelse taal om verwarring te voorkomen)
In Saxo Gramaticus' History, noemt hij ene Annundus aan de zijde van de
boogschutter Toko (Boek 7). Ik zal geen poging doen om de hier genoemde
gebeurtenisen aan de mythen de verbinden, maar ik weet en kan aantonen dat ze
verbonden zijn. Bovendien verhaald Saxo in boek 10 het beroemde verhaal van
Wilhem Tell, die een pijl op het hoofd van zijn zoon afschoot, van de
boogschutter Toko. Vilkinasaga vertelt hetzelfde verhaal over Volund’s broer
Egil. Uit de referenties blijkt dat het duidelijk is dat Egil-Toko, de broer van
Volund-Annund een boogschutter is en vermoedelijk ook een beroemde.Een
vergelijking van de Heidense geschriften toont aan dat deze karakters, Egil en
zijn broers, in nauwe verbinding staat tot Thor. Laat ons eerst verhalen
onderzoeken met betrekking tot Egil
In zijn avonturen in het land van de giganten wordt Thor vaak afgebeeld als in
zijn geit-getrokken strijdwagen rijdend naar Jotunheim, maar een zorgvuldige
analyse geeft de suggestie dat hij nimmer daadwerkelijk met zijn gewaardeerde
koppel in vijandig gebied stuurt. Hoewel de bronnen hem afbeelden dat hij met
zijn geiten-kar richting Jotunheim rijdt, ontmoet hij zijn vijandige giganten te
voet. Hij heeft een plaats onderweg waar hij kon stoppen, waar zijn kar en
geiten veilig konden worden ondergebracht totdat hij terug kwam. Harbardsljod 3
geeft indirect steun aan deze indicatie wanneer het spreekt over Thor's reis als
"sildr ok hafra," haring en hij-geit, die hij in een mand op zijn rug
draagt. Thor meldt dat hij al de hele dag in het land van de giganten aan het
reizen is, (hij is op de terugreis naar "Odin's land," coupl. 56),
maar die ochtend at hij zijn ontbijt "í hvílđ" rustig, in andere
woorden met een gevoel van veiligheid, voordat hij vertrok. We hadden al gezien
dat Egil met haringen geassocieerd wordt en hieronder zal ik aantonen dat Egil
ook verbonden is met de gerwoonte van Thor om zijn geiten te offeren en op te
eten. Dus wanneer van Thor wordt gezegd dat hij “haring en hij-geit” draagt
wanneer hij op weg is naar Jotunheim, heeft de skald vermoedelijk willen wijzen
op een zeer bekende mythische omstandigheid met betrekking tot Thor en zijn
geiten. Dit is het beschikbare bewijs:
Hymirskvida 6 & 7 vertelt ons dat ooit, toen Thor en Tyr naar Jotunheid
reisden om een ketel van de gigant Hymir te kopen, zij onderweg stopten en het
geitenkoppel achterlatend voordat ze hun reis naar Jotunheim vervolgden. De naam
van de húsbóndi is Egil.
Hymirskvida 6: "...Snel reisden ze die dag vanuit Asgard totdat ze bij
Egil's kwamen"
(Thorpe vertaalt "Egil" als "giant," maar de Oud-Noorse
teksen luiden "Egil," zie ook Vigfusson's CPB, p. 220, Gudni Jonsson's
Eddukvaedi, pg.131, en elders. Dit staat niet ter discussie. De tekst luidt
"unz til Egils kvamu")
Hymirskvida 7: "Thor parkeerde zijn geiten, prachtig van hoorn, daarna
liep hij naar de hal die eigendom was van Hymir."
We weten dat een water het huis van de zonen van de goden scheidde van het
huis van de zoenen van de giganten. Vafthrudnirsmal 16 noemt deze stroom
"Ífing." Ulf Uggesson, in een couplet behouden in Skaldskaparsmal 4
noemt de baai waarop Thor en Hymir roeien, Vimur. Thorsdrapa 3 karakteriseerd
deze zelfde stroom als "Gandvik," de Magische baai. Hymirskvida 5
vertelt ons dat Hymir ten oosten van de Elivagar (Ijzige golven) woont,
"austan elivaga" en in couplet 17 roeien hij en Thor "ŕ vŕg
roa," op de golven, hetgeen zekerheid verschaft dat het huis van Hymir
nabij water ligt. Er schijnt geen overeenstemming te zijn over het feit hoe dit
water genoemd wordt, maar dat is niet ongebruikelijk, omdat alle zaken in mythen
op vele manieren genoemd kunnen worden, zolang de omstandigheden voldoende
duidelijk zijn om het te herkennen. Dat is juist het kenmerk van de skaldische
kunst.
Coupletten 36, 37 en 38 van Hymirskvida hebben het ook over dit water. Hoewel
het niet specifiek zegt dat Thor de zee oversteekt maakt de beschrijving het
voldoende duidelijk. De dichter hoeft het niet duidelijk te noemen omdat het wel
begrepen werd dat dit de normale manier van Thor was om van en naar het land van
de giganten te reizen. We putten dit uit het gewicht van het bewijs:
Bijvoorbeeld, in Harbardsljod, Thor moet zo’n rivier oversteken. In
Skaldskaparsmal 17, vertelt Snorri ons dat Thor ooit de held Aurvandill over de
rivier de Elivagar in een mand op zijn rug droeg op de terugweg van
Jotunheim.(Hier wordt de Elivagar voorgesteld als liggende tussen de wereld van
de goden en de thuisbasis van de giganten, vergelijk dit maar met de coupletten
uit de Hymirskvida die hierboven werden genoemd.) Met betrekking tot de laatste
opmerking moet men onthouden dat Snorri meldt dat de Elivagar op en uit de
Hvergelmir stroomt, één van de wereldbronnen die Yggdrassil voeden
(Gylfaginning 5). Met dit kunnen we Grimnismal 28 vergelijken, die één van
deze rivieren, die uit Hvergelmir stromen, noemt bij zijn Oud-Noorse naam
"Hraunn." (In sommige vertalingen Hrön). Hymirskvida 36 & 38
gebruiken deze zelfde naam voor het betrokken water.
Wanneer we het hebben over de giganten in Hymir's gaard, die Thor en Tyr
achtervolgen, danzegt de skald dat Thor met de moorddadige Mjollnir zwaaide en
iedere "Hraunn-hvala" Hraunn's whales neersloeg (Coupl. 36). Met
andere woorden: hij doodde de giganten die achter hem aanzwommen of waadden in
de Hraunn, de grenswateren tussen het land van de giganten en de woonplaats van
de zoenen van de goden. Maar nadat hij zijn geitenkar had opgepikt (waarvan we
weten dat die bij Egil werd gestald) ontdekt hij dat één van de geiten mank
is. In Hymirskvida 38 zegt de skald dat iemand die een beetje bekend is met de
verhalen van de goden kan vertellen wat de beloning is die Thor kreeg van de
"Hraunn-bua,"de Hraunn-bewoner. Vigfusson en anderen vertalen dit met
"de rots bewoner" daarbij Egil als een gigant beschouwend. Maar in
vergelijking met couplet 36 ontdekken we dat de skald iets geheel anders
bedoelt. Hij bedoelt Egil, degene die bij de rivier de Hraun woontSnorri
verheldert deze passage verder voor ons. In Gylfaginning 45, he beschrijft een
traditie die ons vertelt dat Thor, terwijl hij ooit bij de woning van een boer
(waarvan hij de naam niet noemt) stopt zijn geiten neerslaat en hen als
avondeten serveert voor het verzamelde volk, tesamen met de waarschuwing dat ze
geen van de beenderen mochten. Maar Loki, altijd de goden dwars willen zittend,
overtuigt een jongen, Thjalfi genaamd, uit dat huishouden om een bot te breken
en het merg daaruit te zuigen. Op de overblijvende geitenhuiden en beenderen
slaand, zorgde Thor er voor dat de geiten weer tot leven werden gebracht, maar
eentje was nu mank aan zijn achterpoot. Om de woede van de god te sussen gaf de
boer zijn zoon en dochter, Thjalfi en Roskva, als bedienden aan Thor.
Hymirskvida 38 vertelt dat de Hraunn-bewoner, die we als Egil kennen, met zijn
“beide kinderen” betaalde. Het is duidelijk dat Snorri en de Hymirskvida
skald hier over hetzelfde incident, beroemd onder de oeroude heidenen, verhalen.
Dit wordt volledig ondersteund door het ingewikkelde gedicht Thorsdrapa dat
spreekt over Thjalfi als een lid van een huishouding nabij dit water, daar
"Gand-vik" genoemd.
De sleutel om deze lastig kennis te begrijpen wordt gevonden in Thorsdrapa,
die het heeft over Thor’s reis naar Gerriod's gaard, is om de verhaal te
scheiden van het verhaal dat Snorri vertelt. Snorri verhaalt dat in dit geval
alleen Thor, Thjalfi en Loki naar Jotunheim reisden en dat Thor wapens droeg die
geleverd waren door de vrouwelijke gigant Grid, omdat Loki hem ervan overtuigd
had om Mjollnir achter te laten. De beide versies kunnen niet met elkaar in
overeenstemming worden gebracht en, hoewel ik het hier verder niet wil
behandelen, kan uit delen van het gedicht gedestilleerd worden dat Snorri dit
verhaal over de reis van Thor naar de gigant Gerriot gevormd heeft op basis van
kennis die hij uit het gedicht heeft gehaald. Maar hij heeft dat gedicht niet
goed begrepenHet gedicht Thorsdrapa beschrijft Thor die naar Jotunheim reist aan
het hoofd van een hele troep strijders. Dit wordt duidelijk gemaakt door
verschillende passages in het gedicht, bijvoorbeeld in couplet 8 waar men hen de
"wijze mannen van het Viking huis, eedgebonden aan Guat (Odin),"
eiđ-svara Guata setrs víkinga snotrir." Ze kunnne worden gekenschetst als
Vikingen omdat ze bij Gand-vik wonen, de Magische-baai (en wellicht tevens een
verwijzing naar Jormun-gand, voor wie Thor en Hymir gingen vissen). Thorsdrapa 2
zegt dat toen "Gordel-drager (Thor)", nu net zoals bij vorige
gelegenheden, Odin verliet op weg naar het land van Ymir, hij werd “gesterkt”
door de mannen van het huis van Idi op Gandvik. Dat de dichter over dezelfde
poetische persoonlijkheden spreekt als boven is uitgelegd wordt duidelijk door
de twee bijnamen voor giganten die aan het eind van het gedicht worden
aangetroffen. De eerste "Alfheims kalfa" (coupl. 19), de kalveren van
Alfheim. Dat een gigant een Kalf genoemd kan worden heeft een precedent in de
naam "Mist-kalf," de metgezel van klei van Hrungnir. De tweede bijnaam
wordt aangetroffen in Thordrapa 19 en is het stenen-volk van "hval-lŕttrs
Rygja," een bijnaam die het stenenvolk schijnt aan te duiden (een gewone
parafrase voor giganten) van de “walvis-geboorte-kust”.
Dit lijkt te wijzen op het idee dat de dichter de giganten ziet als de
rituele kalveren voor de strijders in Alfheim, die leven aan de andere oever van
de rivier de Elivagar. Alfheim wordt voorgesteld als liggende in het oosten.
Verder oostelijk over de rivier de Elivagar treffen we Jotunheim aan. Dus zijn
de Elven de eerste lijns-verdediging van de goden tegen de machten van koude en
werken nauw met hen samen in de verdediging van Midgard tegen hun aanvallen. De
aanwezigheid van walvissen, zowel in Hymirskvida als in Thorsdrapa, vertelt ons
dat het geen gewone riviers is maar de. Dus Jotunheim ligt aan de overkant van
een grote oceaan ten oosten van Alfheim.
Bij zijn reizen naar Jotunheim wordt Thor voorgesteld als rijdend met zijn
geiten-kar van Asgard naar Alfheim. Het is een reis die ongeveer een dag duurt.
Daar verfrist Thor zich en brengt daar de nacht door voordat hij doorreist naar.
De normale tol van het huis lijkt haring (“sil”) te zijn, wat niet
verwonderlijk is omdat het huis aan de kust van de oceaan ligt, en de hij-geit
("hrafa") die door Thor wordt aangeleverd. Indien noodzakelijk kan
Thor een bende strijd-elven, de beowners van dat huis, bijeen krijgen om hem te
vergezellen bij zijn strijd tegen de giganten. Het lijkt er zelfs op dat ook de
elven zelf, onafhankelijk van Thor, incursies in Jotunheim maken. De
bovenstaande voorbeelden zijn bedoeld om dit te verhelderen en zijn in geen
geval de enige referenties voor deze mythische voorstelling van zaken.
Om nog meer inzicht te krijgen in de relatie tussen de Azen en de Elven
moeten we de term "Iđjas setr" onderzoeken als een benaming voor een
hal in Alfheim. Deze benaming betekent simpelweg "Idi's huis" en kan
het beste begrepen worden in verbinding met twee andere bijnamen die nabij
aangetroffen kunnen worden. Dit zijn "Gang" in couplet 4, hetgeen een
onderdeel vormt van de bijnaam "Gang's Vanir," en hier wordt gebruikt
als een kenmerk voor de mannen van het huis van Idi, waarvan we al ontdekt
hadden dat het Elven waren, en de naam Rognir in couplet 3. Wanneer we deze
namen samenvoegen -- Idi, Gang en Rognir – dan vormen ze een groep karakters
die ons onmiddellijk herinneren aan All-valdi's of Öl-valdi's zonen, vaak Idi,
Gang en Thjazi genoemd (The Grotto-song en in de Vroege Edda). Zij zijn
Elvenprinsen en smeden, elders Zonen van Ivaldi genoemd.
In mijn volgende brief zal ik de smeden proberen te identificeren die bekend
staan als de Zonen van Ivaldi en zal aantonen dat de oude skalden ze kenden.
Niet alleen als giganten (en er zijn vele redenen om dat te denken), maar ook
als de elf-smeden, de Zoons van Ivaldi, die de Odin’s speer Gungnir en Frey's
boot Skidbladnir smeedden. In de derde aflevering zal ik pogen aan te tonen dat
Ull de zoon van de boogschutter en elvensmid Egil is. Skadi, zoals je al weet,
is de dochter van Thjazi, meestal een Jotun genoemd. Uit de geschriften die ons
nog ter beschikking kunnen we afleiden dat deze groep sneeuwschoenlopers en
boogschutters de Elven zijn, de derde heilige klasse zo vaak naast de Azen
genoemd.
William P. Reaves
©Copyright oorspronkelijke tekst: William P. Reaves
Door de auteur ter publicatie aan boudicca's Bard aangeboden.
Nederlandse vertaling: Fred (fred@boudicca.de) 2003.
Het copyright van deze nederlandstalige tekst ligt bij Boudicca's Bard.
http://www.boudicca.de/asanl.htm
|