Assepoester in
rijmvorm
Er was eens een aardig kind, een jaar of zestien, denk ik, oud,
haar ogen waren blauw en klaar, haar lokken blond als klinkklaar goud.
Maar 't lieve meisje was een wees, haar moeder was sinds jaren dood,
En dus geen wonder, dat het kind niet bijster veel plezier genoot.
wel had zij nog twee zusters, maar die waren snibbig, lui en kwaad,
en kapten en verkleedden zich van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
Zij lieten haar al 't huiswerk doen, en 's avonds, als zij moe was,
dan zat zij eenzaam en alleen in 't hoekje van de haard bij de as
en dan werd ze in haar ellende door 't boze tweetal nog bespot:
"Zo'n Assepoester!" klonk het dan och, och wat had ze een droevig lot!
Haar pakje was van grove stof, en grauw haar rok en boezelaar,
maar in fluweel en in satijn kleedde zich het zusterpaar.
Dat ging maar naar concert en bal; maar nooit mocht Assepoester mee.
"Jij bent een slons!" zo schimpten zij, "wees met je keuken maar
tevree."
Dan zuchtte onze Assepoester wel, en dacht dan, schreiend van verdriet:
"'k zou ook zo graag eens wandelen gaan!" Maar al haar tranen hielpen
niet.
't Gebeurde nu dat aan het hof een meer dan prachtig feest zou zijn,
omdat de kroonprins jarig was.En op dat schitterend festijn
werd ieder, die in stad en land, aanzienlijk was of rijk en groot,
ook Assepoesters zusterpaar, door zijne Majesteit genood.
wat hadden zij het dag aan dag nu overdruk met haar toilet!
welk kleed er aangetrokken moest, welk kapsel toch diende opgezet!
En hoe er dan geprutteld werd! En hoe ze kiften met elkaar!
Dan was 't om dit, dan was 't om dat... "op die manier kom je nooit
klaar,"
zei Assepoester, en zij hielp haar zusters dadelijk. zij begon
met hen te kappen, en wel zo mooi, dat geen kapster het beter kon.
ook koos zij nog de kleding uit, die 't zusterpaar het best zou staan,
en toen die nu in orde was, brak eindelijk de feestdag aan.
Nu kwam het fraaiste rijtuig voor, de trotse zusters reden heen,
en Assepoester, 't arme kind, bleef in de keuken weer alleen.
Maar toen ze daar zo eenzaam zat, en treurig 't hoofdje hangen liet,
vroeg onverwacht een zachte stem: "Mijn liefje, heb je zo'n verdriet?"
verbaasd keek Assepoester op, en ja: het was haar oude peet,
de toverfee, die tot haar sprak, en innig deelnam in haar leed.
"wel, arme schaap!" sprak toen de Fee, die - schoon ze al grijze haren
had,
en maar een schamel kleedje droeg, toch, o zo'n goedig hart bezat,
"vertel mij eens waarom je schreit was je ook zo graag naar 't bal
gegaan?"
"och ja," zei Assepoester toen."Welnu," ving de oude peet
weer aan,
"mijn kind, dat is zo moeilijk niet, wees maar getroost, geef me eerst een
zoen,
en ga nu even naar de tuin, en haal me een pompoen."
Dat deed onze Assepoester snel. De Fee nam nu haar toverstaf,
en toen zij daarmee de pompoen maar eventjes een tikje gaf,
was in een gouden staatsiekoets de vrucht veranderd, op zelfde stond.
"Kijk nu eens in de muizenval," zo klonk het weer uit Feeënmond.
"zes witte muisjes zijn er in!" En nauwelijks raakt de staf die aan,
of Assepoester ziet verbaasd zes fraaie schimmels voor zich staan.
Maar wie die nu besturen zal? Een rat zat in de klem; dat dier
wordt door de vriendelijke Fee herschapen in een hofkoetsier.
Twee hagedissen werden mee twee knechts in fonkelnieuw livrei,
en dat stond deftig, want nu zat op elke tree dus een lakei.
Toen raakte met haar toverstaf de Fee het armelijk jakje aan
van Assepoester, en nu kon zij stellig wel naar 't feest toe gaan,
want blauw fluweel met echte kant, heel rijk bestikt met zilverdraad,
en dan een kanten overkleed, zo was op eens haar balgewaad.
"Nog eventjes geduld, mijn kind! Je kunt op sloffen toch niet gaan?
Hier zijn twee glazen muiltjes; zie die zijn eerst fijn! - trek die eens
aan!"
zo sprak de goede Fee, en gaf de muiltjes 't meisje in de hand,
en met die wonderschoentjes aan, was geen prinses zo mooi in 't land.
"Zie zo, nu kun je gaan naar 't bal; maar denk er aan: te middernacht
dan moet je thuis zijn, want, mijn kind! niet langer duurt mijn tovermacht;
en ook: pas op je muiltjes goed, want zo je er een verliest, och heer!
dan ben je opeens je rijkdom kwijt, en Assepoester als weleer."
"'k Ben vast terug vóór 't twaalven slaat," zei 't meisje,
"beste petemoe!"
En, hup! daar wipte ze in de koets, en reed naar 't hof des konings toe.
Wat boog men diep, toen in de zaal die vreemde jonkvrouw binnentrad.
Geen dame droeg zo'n prachtig kleed, geen enkele die zo'n kapsel had.
Haar zusters zelfs, ze negen voor onze Assepoester keer op keer,
en al de heren van het hof bewonderden haar evenzeer.
ook kwam de kroonprins naar haar toe, en vroeg haar hoffelijk ten dans,
en Assepoester was op 't feest het middelpunt van eer en glans.
Dat bal! die avond! 't leek een droom; en de uren vloden vliegensvlug;
Maar 't slaat kwartier voor twaalven hoor! nu haastig dus naar huis terug.
Daar zat zij in haar jakje weer, in 't hoekje van de haard bij de as,
alsof er niets met haar gebeurd, niets vreemds haar overkomen was.
Al gauw kwamen ook haar zusters thuis, en die hadden een druk gesprek
over een vreemd prinsesje, en haar middernachtelijk vertrek.
En Assepoester hoorde 't aan; maar zweeg, al lachte ze in haar geest.
zij dacht: je moest eens weten, dat ik dat prinsesje ben geweest!
En d'andere dag werd aan het hof 't verjaringsfeest weer voortgezet;
en wie verscheen er in de zaal weer even rijk gekleed en net?
onze Assepoester... en de prins geleidde haar opnieuw ten dans.
Hij was verrukt door haar gelaat, dat straalde en blonk van blijde glans.
En heel de avond walste hij met haar alleen, en zei: "Ik zou
u, lieve jonkvrouw! toch zo graag altijd aanschouwen, wordt mijn vrouw?"
Maar toen de kroonprins dat zo zei, sloeg juist de klok al zacht: tik! tik!
't was de voorslag van twaalf uur; en Assepoester, bleek van schrik,
vlood heen zo snel zij lopen kon; maar door haar vreselijke spoed,
viel op de trappen van 't paleis één muiltje van haar voet.
De kroonprins liep haar hijgend na; en vond het muiltje. Hij riep vol rouw:
"Hoe vind ik haar? wacht! 'k weet het al: wie 't muiltje past, kies ik tot
vrouw."
Nu was er op het hele bal geen dame jong of oud,
die niet beproefde om 't aan te doen. Elk had toch graag de prins getrouwd.
Maar niemand paste 't muiltje... Toen gingen door het ganse land
de kroonprins en zijn dienaars rond, het glazen muiltje in de hand.
maar hoe ze pasten dag aan dag, bij edelvrouw of bij boerin,
geen voetje, schoon men duwde en wrong, kon 't wonderlijke schoentje in.
zo kwam de kroonprins met zijn stoet ook bij de zusters. "Dames," zei
de prins, "misschien gelukt het u." Maar 't muiltje paste geen van
bei.
Daar zag hij in een hoekje van de kamer Assepoester staan,
in 't armelijk jakje en heel bedeesd. "Kom, meisjelief! pas ook eens
aan!"
sprak de kroonprins... en ofschoon de zusters spotten, heimelijk kwaad,
zij zat reeds op een stoel, en - 't muiltje past haar inderdaad!
Je kunt begrijpen hoe verstomd men naar onze Assepoester zag:
en hemeltje! daar haalt ze op eens het andere muiltje voor de dag.
En plotseling veranderde haar schamel kleed geheel en al,
zij werd weer 't mooi prinsesje, de koningin van het bal.
wat was de kroonprins in zijn schik! verdwenen was zijn rouw!
En weinig weken na die dag werd Assepoester zijn vrouw.
En zij vergaf uit heel haar hart haar zusters 't doorstane leed;
Maar wie zij 't meest in waarde hield, dat was de Fee, haar goede peet.
Een Rijm uit
Europa van Perrault (verzamelaar/redakteur) voor 5 jaar en ouder
|