De arme prins
Prins Lodewijk bezat geen land en ook geen rijkdommen. Hij was een arme
prins, die maar net-aan rond kon komen met de paar centjes, die zijn moeder voor
hem gespaard had. Lodewijk was een vrolijke jongen. Hij treurde er nooit om, dat
hij straatarm was.
Nee hoor. Daar besteedde hij geen enkele gedachte aan. Hij was veel te blij met
zijn goede gezondheid. Bovendien was hij groot en sterk en hij had een knap
gezicht.
Toen hij twintig jaar werd, veranderde hij van gedachten. Hij wilde een eigen
huis met een lieve vrouw, die goed voor hem zou zorgen. ,,Waarom zou ik geen
rijke vrouw trouwen?" overlegde hij met zichzelf. „Een beetje meer geld
is toch wel gemakkelijk in het leven..." En zo besloot de prins de wereld
door te reizen om een rijke, lieve, knappe vrouw te zoeken. Ja, ze moest knap en
lief zijn. Dat stelde hij als eis. Met een lelijk of een kattig type wilde hij
niet trouwen. Hij had er wel hoop op, dat hij ergens ver weg de vrouw naar zijn
keuze zou vinden. Op een dag vertrok hij.
Als een lopend vuurtje ging het rond aan alle koningshoven, dat er een knappe
prins aan het zoeken was naar een vrouw. In allerlei mooie paleizen werd hij
gevraagd en voorgesteld aan prinsessen. De meeste van hen waren schatrijk, maar
afschuwelijk lelijk. De prins gaf de moed niet zo vlug op en bleef zoeken. Hij
reisde twee jaar lang en had haar toen nog niet gevonden. Hij ontdekte, dat de
vrouw, zoals hij die wilde, nergens te vinden was. Ze bestond gewoon niet.
Moedeloos en vermoeid kwam hij op een middag in een klein dorpje aan.
In een herberg bestelde hij wat eten. Terwijl hij zich de maaltijd liet smaken,
luisterde hij met één oor naar een groepje mannen, dat druk zat te praten aan
een tafel naast hem.
Ze hadden het over een knap meisje, dat ergens in een bos woonde, vlak in de
buurt van het dorp.
De een zei, dat ze bijzonder knap was, maar doodarm. Een ander vertelde, dat het
juist andersom was. Ze was schatrijk, maar lelijk. Weer een ander wist het nog
beter. Hij zei, dat ze er wonderschoon uitzag, maar een tovenares was. Lodewijk
werd opeens nieuwsgierig naar dat meisje. Na afgerekend te hebben liep hij
meteen naar het bos. Het was er stil. Je hoorde geen enkel geluid.
Toen hij enige uren gelopen had, zonder iets wat op een meisje leek gezien te
hebben, werd hij moe.
Hij besloot even uit te rusten. Hij ging tegen een dikke boomstam zitten en
sloot de ogen. Plots klonk er een gil.
Lodewijk schrok op en ging naar de plek, vanwaar dat geluid kwam. Daar lag een
oude vrouw onder een appelboom. ,,Ik ben uit de boom gevallen," zei ze. „Maar
ik heb me niet bezeerd... Wel zie ik, dat al mijn pas geplukte appeltjes uit de
mand zijn gevallen ... o... dat is vervelend..." Ze keek de prins vragend
aan.Hij hielp haar opstaan en klopte bezorgd wat takjes en dode bladeren van
haar jurk af. Dan begon hij de vele, zeer kleine appeltjes op te rapen en legde
die weer in de mand.
Het was een heel karwei. Toch deed hij het met een vrolijke glimlach op zijn
gezicht.
Toen ze er alle weer inlagen, reikte hij de oude vrouw de mand aan. Voor ze
wegging zei ze vriendelijk;
,Je bent een goed mens."
Vlug duwde ze hem een appeltje uit de mand in zijn hand. De prins
moest erom lachen dat hij zo'n pieterig klein appeltje kreeg.
„Het is een beloning, omdat je me zo goed geholpen hebt," zei ze.„Wie
weet, brengt het je wel geluk."En dan opeens was ze weg. 't Leek wel of ze
weggevlogen was.
Lodewijk was wel verbaasd, maar dan keek hij naar het kleine appeltje
in zijn hand.
„Hoe kan zo'n klein wild appeltje mij nu geluk brengen?" grinnikte hij.
,,Er groeien er massa's aan de boom waaruit de oude vrouw gevallen
is."Meteen keek hij even omhoog en toen nog eens, want de appeltjes hingen
er niet meer. De boom had alleen zijn bladeren nog maar. Lodewijk schudde
lachend zijn blonde haren. „Da's een vreemde zaak," zei hij genietend,
,,'t Is wel een geheimzinnig bos, waarin dat meisje woont... Maar ik houd van
spannende avonturen. Ik hoop dat er nog veel meer van dit soort dingen
gebeurt." Wat Lodewijk zo graag wilde, gebeurde ook. Met het kleine
appeltje in zijn zak stapte hij opgewekt het bos verder in.In rusten had hij nu
geen zin meer. Na enige ogenblikken verder lopen kwam hij aan een vijver.
Het water zag er schoon en aanlokkelijk uit. De prins had het warm gekregen van
het vele lopen en wilde even een duik nemen. Hij kleedde zich uit. Juist toen
hij in het water wilde springen, klonk er een angstig geroep;
„Help! Help!"Aan de overkant van de vijver zag hij een oude man in het
water spartelen.
Dadelijk zwom de prins erheen en met stevige hand hielp hij de drenkeling uit de
vijver.
„Ik dank je," sprak de oude man op bevende toon. ,Jij bent hulpvaardig.
Je bent een goed mens."Hij bukte zich en plukte een bosviooltje. Het
groeide tussen heel veel andere.
„Hier is je beloning," zei de man. „Wat moet ik daarmee doen?"
grinnikte de prins. „Wie weet, brengt het je wel geluk," zei de oude man.
En dan opeens was hij weg en nergens meer te zien.„Wel, wel," lachte de
prins vrolijk, ,,da's grappig. Nu heb ik vandaag al twee dingen verdiend. Een
appeltje, omdat ik een oude vrouw hielp appeltjes rapen, en een bosviooltje,
omdat ik een oude man redde uit het water van de vijver. Ik hoop nu, dat ik het
meisje vind, als beloning voor m'n lange zoeken naar haar." Even later liep
hij nog verder het bos in.Intussen was het avond geworden en nog nergens had hij
een spoor van het geheimzinnige meisje gezien, het meisje waarover de bezoekers
van de herberg zo luidruchtig hadden gebabbeld. Lodewijk geloofde opeens die
praatjes niet meer. 't Waren natuurlijk dorpsroddeltjes, zomaar verzonnen. Zo
ging dat in ver afgelegen dorpjes. Daar gebeurde altijd wel iets geheimzinnigs.
„Brrrrr!!!"Hij kreeg het opeens koud en rilde even. Het beste zou zijn
een vuurtje te stoken om zich daaraan te warmen. Hout lag er genoeg in het bos
en lucifers had hij in z'n zak.
Hij wilde ze meteen pakken. Toen hij zijn hand in de zak stak, sprong het
appeltje op de grond. Het rolde weg. Omdat Lodewijk het appeltje als herinnering
wilde bewaren, liep hij er achteraan. En toen kwam hij bij een heerlijk brandend
vuur. Het knapperde gezellig. „Weer iets wonderlijks," lachte de prins en
hij zette zich naast de vlammen neer.
Het vuur verwarmde hem helemaal. En toen kreeg hij slaap en begon
te geeuwen.
„Ik kan me hier best uitstrekken," sprak hij tegen zichzelf, „want de
grond is zo zacht. Ik heb alleen mijn zakdoek nodig om mijn hoofd
op neer te leggen."
Hij trok de zakdoek uit zijn zak, maar trok ook het bosviooltje mee.
Het zat in dezelfde zak.
Het viel op de grond en daar werd het opeens zo groot als een kussen.
Een paars fluwelen kussen met een geel hart erin.
„Wondermooi," zei de prins. „En heerlijk," lachte hij er
achter. Meteen legde hij zijn blonde hoofd erop.
Toen werd het heel stil in het bos. De bomen stonden onbeweeglijk.
De bosbloemen en de struiken ook. Alles hield zich rustig om de prins
niet in zijn slaap te storen.
Lodewijk had zeker een uur of tien geslapen, toen hij door gelach wakker werd.
Hij keek op en zag dat de zon al vriendelijk tussen de bomen doorscheen.
Ergens vlak bij hem klonk het gelach. Het klonk boven het vrolijk gekwetter en
gefluit van de vogels uit. 't Was een lieve lach. 't Leek op zachte belletjes,
die rinkelden. De prins werd nieuwsgierig.
Hij sprong op en ging daarheen waar het geluid klonk. Er was een muur van
bladergroen.
Met zachte hand schoof hij een paar takken opzij en toen zag hij een heerlijk
bloeiende tuin met veel wilde bloemen en vogels. Ze kwetterden en floten
vrolijk.
In de tuin stond een beeldschoon meisje. De zon zette haar blonde haren in vuur
en vlam. 't Leek op gesponnen goud. Lodewijk stond doodstil. Hij durfde zich
niet bewegen. Hij was bang dat ze dan zou verdwijnen, zoals dat ook met het
appelvrouwtje en de bosviool-man gebeurd was.
Opeens keek ze hem aan en gaf hem een teken met haar hand, dat hij naderbij
moest komen.
„Kom!" riep ze vriendelijk „Ik heb op je gewacht! Je zoekt toch een
vrouw? Misschien mag ik dat wel worden?" Lodewijk hoorde niet eens wat ze
zei. Dat ene gebaar met haar kleine hand was al genoeg. Meteen stond hij in de
tuin en nam haar in zijn armen. ,,Trouw met mij!" zei hij, en kuste haar
blonde haren. Het meisje glimlachte zacht en sloeg haar ogen neer. „Ik ben een
toverfee," zei ze. ,Jij bent een prins en wil toch zo graag een rijke
prinses tot vrouw?"„Dat wilde ik wel," legde de prins haar haastig
uit. "Maar nu niet meer, want nu ik jou gezien heb weet ik zeker, dat wat
je ook bent, ik alleen jou als vrouw wens. Ik zal je gelukkig maken en wil je
nooit meer verliezen."„O, lieve prins," zei ze, „dan tover ik nu
een paleis, waarin we gaan trouwen en wonen."Zonder woorden, alleen door
een enkel gebaar, stond het er al. Binnen speelde een orgel en op het bordes
stond een burgemeester, die hen wenkte.
De bruiloft kon beginnen.
De arme prins Lodewijk is heel gelukkig geworden met zijn lieve toverfee.
Bron : het boek korte verhaaltjes van
Nelly Kunst
|