Amor en Psyche Apuleius
Er waren eens in een stad een koning en een
koningin. Zij hadden een drietal opvallend knappe
dochters. De oudste twee waren zeer aantrekkelijk,
maar men meende toch dat menselijke complimenten
wel volstonden om hen te roemen. Maar het jongste
meisje! Dat was zo buitengewoon, zo buitensporig
mooi dat mensentaal tekortschoot om het uit te
drukken of zelfs maar naar behoren te prijzen.Vele
burgers en hordes mensen van buiten drongen door
het gerucht van het fenomenale schouwspel
belangstellend en in dichte drommen samen. Haar
ongenaakbare schoonheid dwong bewondering af: men
bracht de rechterhand aan de mond, waarbij de
wijsvinger op de gestrekte duim rustte, en
vereerde haar in eerbiedige aanbidding alsof zij
Venus in eigen persoon was.
Tot naburige steden en aangrenzende streken was
het gerucht al doorgedrongen: de godin die in de
blauwe diepten der baren was geboren en op het
schuim van bruisende golven was grootgebracht
verleende nu wijd en zijd haar hemelse genade en
vertoefde te midden van de scharen der mensen. Of
het was niet de zee, maar de aarde waaraan uit
nieuw zaad van hemelse druppels een tweede Venus
in maagdelijke bloesem was ontsproten.
Zo verbreidde deze opvatting zich met de dag
onmetelijk ver, zo verspreidde zich haar faam al
over de nabijgelegen eilanden en een aardig stuk
vasteland en de meeste provincies. Vele
stervelingen stroomden na lange landreizen en
peilloze tochten over zee tezamen voor dit idool
van de eeuw. Niemand voer naar Paphos, niemand
naar Cnidon of zelfs maar naar Cythera om Venus te
aanschouwen. Haar feesten werden opgeschort, haar
tempels ontsierd, haar divans vertrapt, haar
ceremoniën verwaarloosd. Haar standbeelden bleven
onbekranst, haar altaren verweesd en besmeurd met
koude as. Alle gebeden richtte men tot het mëisje.
Men trachtte de macht van de grote godin te
verzoenen in een mensengelaat, Als het meisje 's
ochtends naar buiten kwam, eerde men de naam van
de afwezige Venus met offers en feestmalen, en
wanneer zij door de straten schreed bewezen
tallozen haar alle eer met bloemen, zowel in
kransen als los.
Deze ongepaste overdracht van hemelse
ereblijken op de cultus van een mensenkind deed de
echte Venus in wilde woede ontsteken. In tomeloze
verontwaardiging schudde zij het hoofd en luid
tierend sprak zij als volgt bij zichzelf.
"Ziehier de oermoeder der natuur, ziehier het
eerste beginsel der elementen, ziehier de voedster
van heel de wereld: ik, Venus! Met een sterfelijk
meisje moet ik de verering van mijn majesteit
delen, zó word ik behandeld! Mijn naam van hemelse
oorsprong wordt door het aardse slijk gehaald.
Jawel hoor, ik moet verdragen dat mijn aanbidding
gezamenlijk bezit wordt, ik moet de onzekerheid
van plaatsvervangende verering dulden, en een
meisje dat gedoemd is te sterven gaat mijn
evenbeeld onder de mensen brengen!
Niets heeft het mij opgeleverd dat die herder
wiens rechtvaardigheid en trouw genade vonden bij
de grote Jupiter mij vanwege mijn fenomenale
schoonheid boven machtige godinnen heeft verkozen.
Maar wie dat wicht ook is, zij zal er geen plezier
van hebben dat zij zich mijn eerbewijzen heeft
toegeëigend. Ik zal zorgen dat die
wederrechtelijke schoonheid haar berouwen zal."
En onmiddellijk riep zij haar zoon, de
gevleugelde, die nogal een wildebras is en zich
met zijn slechte karakter niets van de publieke
moraal aantrekt, maar gewapend met fakkels en
pijlen 's nachts door andermans huizen struint,
overal huwelijken kapotmaakt, ongestraft de ergste
streken uithaalt en nooit eens iets doet wat
deugt. De jongen was door aangeboren bandeloosheid
al brutaal, maar zij hitste hem ook verbaal nog
op, bracht hem naar de bewuste stad, liet hem
Psyche zien dat was de naam van het meisje en deed
hem het hele verhaal van hun concurrentie in
schoonheid uit de doeken.
"Ik smeek je," riep ze tandenknarsend en
verongelijkt briesend, "bij de banden van
moederliefde, bij de zalige wonden van jouw pijl,
bij de honingzoete brandplekken van jouw vuur,
bezorg je moeder haar wraak, maar dan ook totaal.
Straf die arrogante schoonheid streng en zorg
gewillig voor dit ene, enkele ding: laat dat kind
in brandende liefde raken voor een vent van het
allerlaagste allooi, een man die in aanzien en
welvaart en ook nog eens in welzijn door het lot
is verdoemd, voor zo'n absolute nul dat zijn
ellende op de hele wereld geen vergelijk kent." Zo
sprak zij en zoende daarbij haar zoon met hete
kussen, lang en innig, en begaf zich naar de
dichtstbijzijnde inham van de zee. Met haar
rozenvoetjes betrad zij het wateroppervlak van de
deinende baren en zie: meteen zat zij hoog en
droog op de kolken. Zij hoefde maar het begin van
een wens te hebben, of meteen, alsof het een lang
gegeven bevel was, had haar maritieme gevolg er al
voor gezorgd.
De dochters van Nereus waren erbij, zingend in
koor, en de ruige Portunus met zijn groenblauwe
baard, en Salacia, de armen vol vis, en de kleine
dolfijnenmenner Palaemon. Ook dartelden overal op
zee scharen Tritons, de een zachtjes blazend op
een galmende schelp, een ander in de weer met een
zijden doek tegen de brandende boze zon, nog een
ander met een spiegel in de hand pal voor de ogen
van zijn meesteres, en weer anderen paarsgewijs
zwemmend onder de wagen. Dat was de vloot die
Venus op haar tocht Oceaanwaarts begeleidde.
Psyche plukte intussen met al haar stralende
schoonheid geen enkele vrucht van haar charmes.
Bekeken en geprezen werd zij door allen, maar
niemand, geen koning of prins, nog geen man uit
het volk wilde met haar trouwen en kwam met een
aanzoek. Haar goddelijke verschijning oogstte wel
alom bewondering, maar het was de bewondering die
men heeft voor een kunstig gepolijst standbeeld.
Haar twee oudere zusters,wier bescheidener
schoonheid niet wereldwijd het gesprek van de dag
was geworden, waren allang met een koninklijke
partij verloofd en hadden een prachtig huwelijk in
de wacht gesleept. Maar Psyche zat thuis als
ongetrouwd meisje om haar eenzame verlatenheid te
treuren. Ziek van leden en gewond in de ziel
voelde zij haat voor haar eigen schoonheid, hoe
geliefd die over heel de wereld ook was.
Zo kwam het dat de arme vader van het
onfortuinlijke meisje een vermoeden kreeg dat er
hemelse haat in het spel was. Uit angst voor de
toorn der goden consulteerde hij het aloude orakel
van de Milesische god, en smeekte die hoogverheven
macht met gebeden en offers om een huwelijk en een
man voor het uit de gratie geraakte meisje.
Apollo mag dan Grieks en Ionisch zijn, ter
wille van de schrijver van dit Milesische verhaal
orakelde hij in het Latijn:
"O koning, zet uw dochter op een hoge rots,
getooid als bruidje dat ten grave gaat.
En hoop niet op een echtgenoot van vlees en bloed:
verwacht een wreed en woedend slangenmonster.
Hoog in de lucht vliegt het rond, een algehele
plaag,
te vuur en te zwaard bekampt het alle dingen.
Ook Jupiter is bang, het doet de goden beven,
het wekt zelfs huiver bij de duistere Styx."
De koning was ooit een gelukkig man, maar na deze
orakeltaal ging hij met tegenzin en triest gestemd
terug naar huis, waar hij de instructies van de
onheilspellende godsspraak aan zijn echtgenote
ontvouwde. Dat werd treuren, wenen, jammeren, heel
wat dagen lang.
Maar de afschuwelijke voltrekking van het
genadeloze orakeI was ophanden en de attributen
voor de doodsbruiloft van het ongelukkige meisje
werden al opgesteld. Het schijnseI van de fakkel
werd zwakker door zware roetige asafzetting, de
klanken van de huwelijksfluit gingen over op de
klagelijke Lydische toonsoort, de blijde
bruiloftszangen liepen uit op een beklemmend
gehuil, het bruidje in spe wiste zich de tranen
uit de ogen met haar eigen sluier. Zo was het huis
eraan toe, en heeI de stad zuchtte mee om dat
droeve lot. Als passend blijk van publieke rouw
werden dadelijk alle lopende zaken opgeschort.
Maar de plicht gehoor te geven aan de hemelse
vermaningen noodde de arme Psyche tot de voor haar
beschikte straf. Zo werden de plechtigheden van
haar doodshuwelijk in diepe droefenis voltrokken.
Heel het volk liep mee in de stoet van een Ievend
lijk, en in tranen nam Psyche deel aan de
processie, niet die van haar bruiloft maar van
haar uitvaart. En toen haar ouders, bedrukt en
verslagen door het grote ongeluk, aarzelden de
onzegbare daad te volbrengen, kregen zij enige
bemoedigende woorden van hun eigen dochter.
"Waarom uw arme oude dag gekweld door langdurig
geween? Waarom uw levensadem, of beter gezegd de
mijne, uitgeput met aanhoudend jammergeschrei?
Waarom met nutteloze tranen die voor mij zo
eerbiedwaardige gelaten ontsierd? Waarom uw ogen,
en daarin de mijne, verwond? Waarom dat grijze
haar uitgerukt? Waarom die borst, die heilige
boezem, met slagen overladen? Dit wordt dan uw
speciale beloning voor mijn uitzonderlijke
schoonheid. Het is een nekslag van de verfoeilijke
Afgunst, dat voelt u nu het te laat is. Toen hele
landen en volkeren ons met goddelijke ereblijken
huldigden, toen ze mij als uit één mond tot nieuwe
Venus uitriepen, ja toen had u moeten treuren en
huilen, toen had u om mij moeten rouwen alsof ik
al dood en begraven was. Nu voel ik het, nu zie ik
het, enkel en alleen de naam Venus heeft mij de
das omgedaan. Neem mij mee en zet mij op de rots
waar het orakel mij voor aanwees. Ik kan niet
wachten op die fijne bruitoft, ik kan niet wachten
mijn edele echtgenoot te zien! Wat stel ik nog
uit? Wat deins ik nog terug voor hem die komt,
voor hem die geboren is tot onheil van de hele
wereld?"
Na deze verklaring deed het meisje er het
zwijgen toe. Met inmiddels ferme tred voegde zij
zich bij de optocht van de mensen die haar
begeleidden. De tocht ging naar de voorgeschreven
rots in de steile bergen, waar men het meisje op
de hoogste top plaatste en vervolgens en masse
verliet. De bruiloftsfakkels, waarmee haar weg was
bijgelicht, liet men door eigen tranen gedoofd
achter en met gebogen hoofd aanvaardde men de
tocht huiswaarts.
Haar arme ouders waren gebroken door die grote
ramp. Zij sloten zich op in huis, hulden zich er
in de schemer en gaven zich over aan eeuwige
nacht.
Maar terwijl Psyche bang en bevend bovenop die
rots haar tranen de vrije loop liet, stak een
milde bries op van een zoetjes blazende Zefier.
Die wekte een gewapper in haar kleed, ter linker-
en ter rechterzijde, en zorgde voor een opwaaiend
jurkje en tilde haar lichtjes opwaarts. Met zijn
bedaarde adem voerde hij haar langs de hoge
rotswanden geleidelijk mee naar beneden tot aan
een dal in de diepte, waar hij haar zachtjes in de
schoot van een bloeiende weide te rusten legde.
Psyche lag daar heerlijk in dat prille,
grasrijke gebied, op haar bedje van bedauwd groen.
Nu haar grote zielsberoering was gekalmeerd, viel
zij in een zoete slaap. Zodra zij door voldoende
rust verkwikt was, stond zij kalm gestemd weer op.
Een dicht woud zag zij, van rijzige en stevige
bomen, en een glinsterende bron zag zij, van
glashelder water. Midden in het middelpunt van het
woud, nabij de vloeijng van de bron, lag een
paleis, dat niet door mensenhand maar met
godenkunst was gebouwd. Meteen als je binnentrad
besefte je dat wat je zag het stralende, fraaie
verblijf van een godheid was: een hoog
cassetteplafond, kunstig gesneden uit citrushout
en ivoor, geschraagd door gulden zuilen; alle
wanden overdekt met zilveren reliëfwerk van
roofdieren en dat soort wild het sprong al bij
binnenkomst in het oog. Wat een geweldig man, nee,
halfgod of zelfs god, om met grote techniek en
raffinement alle zilver zo te laten verwilderen!
En dan de vloeren! Die waren met fijn geslepen
kostbare steentjes ingelegd en vertoonden
vaksgewijs allerlei taferelen. Twee, nee driewerf
gelukkig zij wier voeten op edelstenen en juwelen
treden!
Ook de andere delen van het uitermate ruim
aangelegde paleis waren van onschatbare waarde:
hele wanden van massief goud, die fonkelden van
eigen glans, zodat het huis zijn eigen daglicht
schiep, al liet de zon het afweten; slaapkamers,
zuilengalerij, ja zelfs de poort stond er blinkend
bij. En de rest van de praal ging met de pracht
van het huis al even goed samen. Het leek
waarachtig gebouwd voor de grote Jupiter, een
hemels paleis waarin hij onder de mensen kon
verkeren.
Aangelokt door alle pracht van dit gebouw kwam
Psyche naderbij, vatte een weinig moed en stapte
over de drempel. Zij was nieuwsgierig naar al dat
moois en onderwierp al spoedig alles aan een nader
onderzoek. Aan de andere kant van het gebouw
ontdekte zij loodsen van hoogwaardige makelij, tot
de nok toe gevuld met schatten. Er is niets wat
daar niet was! Maar behalve bewondering voor die
grote rijkdommen wekte het vooral verbazing dat
dit schathuis van de hele wereld door geen
ketting, geen slot, geen wachter was afgegrendeld.
Terwijl zij dit alles met groot genoegen bekeek
deed zich aan haar een stem voor zonder
bijbehorend lichaam. "Waarom staat u zo versteld
van die rijkdommen, mevrouw?" vroeg de stem.
"Alles is van u! Begeeft u zich dus naar de
slaapkamer, komt u op bed wat bij van de
vermoeidheid en neemt u desgewenst een bad. Wij,
van wie u nu de stemmen hoort, zijn uw
dienaressen, wij zullen u heel goed verzorgen. En
bent u eenmaal opgefrist, dan wordt u onverwijld
een vorstelijk maal geserveerd."
Psyche voelde de zegening van de goddelijke
voorzienigheid en gaf gehoor aan wat de
gedaanteloze stem haar zei. Met eerst wat slaap en
dan een bad waste zij haar vermoeienis weg. Ineens
zag ze vlak in de buurt een half ronde verhoging
staan. Uit het eetgerei maakte ze op dat die was
bestemd om haar te laven en met plezier ging ze
aanliggen.
Aanstonds werden haar wijn van nectarkwaliteit
en allerhande spijzen voorgezet, dienbIaden vol,
maar zonder dat iemand bediende; er was enkel een
beweging van de lucht. Zij kon niemand zien maar
hoorde woorden opklinken, en ze had alleen stemmen
als dienaressen. Na het overvloedige banket kwam
er iemand binnen, die onzichtbaar een lied zong.
Een ander bespeelde een lier, die al evenmin te
zien was. Daarna werd haar oor getroffen door de
strakke melodie van meerstemmig gezang; er viel
geen mens te bekennen maar het was onmiskenbaar
een koor. Toen die geneugten voorbij waren noodde
de avond Psyche zich ter ruste te leggen.
Diep in de nacht bereikten zachte geIuiden haar
oren. Daarop begon zij in haar totale verlatenheid
te vrezen voor haar maagdelijkheid, en zij beefde
en huiverde en voelde grotere angst voor het
onbekende dan voor wat voor kwaad dan ook. Daar
was dan haar onbekende echtgenoot... Hij had het
bed al bestegen en Psyche tot zijn vrouw gemaakt
en was voor de dageraad alweer snel vertrokken. De
stemmen waren voor de deur aan het wachten en
ontfermden zich dadelijk over het jonge bruidje en
haar verloren maagdelijke staat.
Aldus verliepen de dingen geruime tijd, en
zoals dat nu eenmaal gaat werd haar nieuwe
ervaring door gewenning tot iets aangenaams. Het
onzichtbare stemgeluid was haar daarbij tot troost
in de eenzaamheid.
Intussen kwijnden haar ouders weg in
onvermoeibare rouw en treurnis. Omdat het verhaal
zich steeds verder verbreidde kwamen haar oudere
zusters alles te weten. In allerijl verlieten zij
treurend en rouwend hun eigen huis en haard, en
togen om het snelst op weg. om hun ouders te zien
en te troosten.
Diezelfde nacht richtte de echtgenoot het woord
tot zijn Psyche (want hij mocht dan niet zichtbaar
zijn, hij was daarom niet minder tastbaar en
hoorbaar).
"Psyche," zei hij, "mijn allerliefste, dierbare
vrouw, de wrede Fortuna heeft een dodelijk gevaar
voor jou in petto, waar je naar mijn mening heel
erg goed voor moet uitkijken. Je zusters zijn
ontzet bij de gedachte dat je dood bent en zoeken
een spoor van jou. Binnen de kortste keren staan
zij daar bij die rots. Mocht je soms enigerlei
geweeklaag van hen opvangen, geef dan geen
antwoord, nee, kijk niet eens hun kant op. Anders
bezorg je mij heel veel pijn en jezelf een wisse
dood!"
Zij knikte en zegde plechtig toe te doen zoals
haar echtgenoot wenste. Maar hij was nog niet met
nacht en al verdwenen of ze deed de hele dag niet
anders dan huilen en jammeren, het arme kind. Nu
was zij echt totaal verloren, zei ze telkens bij
zichzelf. In een gouden kooi zat ze, verstoken van
alle menselijk contact, en nu mocht ze niet eens
haar eigen zusters, die om haar treurden, moed
inspreken of hen zelfs maar zien. Zonder bad of
eten, zonder enigerlei versterkende Iafenis begaf
zij zich, uitbundig wenend, richting slaap.
Het duurde maar even of haar echtgenoot legde
zich bij haar in bed, vroeger dan anders. Zij was
zelfs op dat moment nog aan het huilen, en hij
omheIsde haar.
"Is dat nu wat je mij beloofde, lieve Psyche?"
vroeg hij verwijtend. "Wat mag ik als echtgenoot
van jou verwachten? Wat mag ik hopen? Dag en nacht
en zelfs in de echtelijke omarming ga jij maar
door jezelf te kwellen. Toe dan maar, doe als je
wilt, geef maar gehoor aan je hartenwens, al komt
die je duur te staan. Maar bedenk wel hoe ernstig
ik je heb gewaarschuwd, wanneer je spijt krijgt en
het te laat is!"
Toen kreeg zij met smeekbeden en
zelfmoorddreigementen van haar man gedaan dat hij
instemde met haar wensen, dat zij haar zusters
mocht zien, hun rouw mocht verzachten, hen mocht
spreken van aangezicht tot aangezicht. Zo willigde
hij de smeekbeden van zijn bruidje in en stond
haar bovendien nog toe hun alle goud of juwelen te
schenken die zij maar wilde. Maar hij waarschuwde
haar bij herhaling en joeg haar telkens schrik
aan: zij moest zich niet door haar zusters met hun
verderfelijke ideeën laten bepraten! Zij mocht
niet trachten uit te vinden hoe haar man eruitzag,
anders zou zij door die heiligschennende
nieuwsgierigheid nog te pletter storten vanaf de
toppen van haar rijkdom en voortaan zijn
omhelzingen moeten missen.
Zij zegde haar echtgenoot dank en voelde zich
al wat vrolijker. "Liever sterf ik honderd doden,"
sprak zij, "dan dat ik verstoken blijf van dit
zalige huwelijk met jou! Want ik houd van jou, ik
houd zo vreselijk veel van jou, wie je ook bent,
evenveel als van mijn leven, ik stel jou zelfs
boven de grote Cupido! Maar vervul alsjeblieft,
ook deze ene wens: zeg aan je dienaar Zefier dat
hij mijn zusters via eenzelfde soort vervoer
hierheen brengt."
En zij bedekte hem met overtuigende zoenen,
overstelpte hem met strelende woorden,
omstrengelde hem in een stevige omarming, en dikte
haar vleierijen nog wat aan met "Schatje van me!"
en "Manlief!" en "Zoete ziel van je Psyche!".
Door de dwingende kracht van haar
liefdesgefluister zwichtte haar echtgenoot tegen
zijn zin en zegde alles toe. De dageraad was al
ophanden toen hij uit de armen van zijn vrouw
verdween.
Intussen hadden haar zusters navraag gedaan
naar de rots en de precieze locatie waar Psyche
was achtergelaten, en in haast kwamen zij daar
aan. Zij huilden zich de ogen uit het hoofd en
sloegen zich op de borst, totdat hun stroom van
jammerkreten op de rotsen en klippen weergalmde.
Daarna gingen zij hun arme zuster bij name roepen,
totdat hun doordringend, klagelijk stemgeluid
neergolfde van de hellingen en Psyche buiten
zichzelf en trillend het huis kwam uitgerend.
"Vanwaar dat zielige geweeklaag?" vroeg zij.
"Jullie kwellen jezelf voor niets. Jullie rouwen
om mij, maar hier ben ik! Stop dus met die
rouwkreten, droog nu eindelijk jullie wangen, die
langdurig nat van tranen zijn. De vrouw die jullie
bejammerden kunnen jullie nu omhelzen!"
Toen riep zij Zefier en herinnerde hem aan haar
echtgenoots opdracht. Zonder dralen gaf hij gehoor
aan het bevel en vervoerde de zusters terstond met
een uiterst mild briesje schadevrij naar onderen.
Het trio viel elkaar in de armen en zoende elkaar
gretig, genietend van het samenzijn, en de reeds
gestelpte tranen maakten door alle vreugde hun
rentree.
"Maar kom toch.ook naar ons huis!" zei Psyche.
"Treed binnen onder ons dak en laat jullie
bekommerde ziel op adem komen met jullie eigen
Psyche."
Zo heette zij hen welkom, toonde hun de grote
weelde van het gouden huis en gaf hun de talrijke
schare gedienstige stemmen te horen. Zij bereidde
hun een vorstelijk onthaal met een schitterend bad
en de heerlijkheden van een bovenmenselijk maal.
Die waarlijk hemelse schatten brachten de zusters
in hun volle overdaad de verzadiging en de
gevolgen bleven niet uit: diep vanbinnen ging in
hen de afgunst knagen. Zo bleef een van beiden
tamelijk gedetailleerde, nieuwsgierige vragen
stellen: wie was toch de eigenaar van dat hemelse
goed? En wie was dan haar echtgenoot en wat voor
man was dat?
Psyche echter schond het echtelijk gebod op
generlei wijze, maar hield het vast in de diepten
van haar hart. Ter plekke verzon zij dat hij een
jongeman was, een knappe vent, die juist de
schaduw van een donzig baardje op de wangen had en
meestentijds aan het jagen was langs berg en dal.
En om te voorkomen dat ze haar stille pIan per
ongetuk zou verraden als het gesprek nog werd
voortgezet, overlaadde ze hen met goudwerk en
zwaar bezette halssnoeren, riep dadelijk Zefier
erbij en droeg hen over voor de retourvlucht.
Die werd dadelijk uitgevoerd, waarna de
voortreffelijke zusters huiswaarts togen. Groen en
geel van almaar verergerende afgunst deden zij in
samenspraak langdurig hun bektag bij elkaar.
"Kijk nu eens, blinde, wrede, gemene Fortuna!"
begon een van beiden ten slotte. "Is dit nu wat u
wilde? Moeten wij, dochters van twee en dezelfde
ouders, een zo verschilIend lot dragen? Wij, de
twee oudsten, zijn als slavinnen aan buitenlandse
echtgenoten uitgeleverd en slijten daar onze
dagen, verstoten uit huis en vaderland, ver van
onze ouders, ballingen gelijk. Maar die jongste,
die laatste vrucht van een uitgeputte
moederschoot, die heeft dus al die rijkdom en een
god als man gekregen? Zij weet die overdaad aan
bezittingen niet eens goed te gebruiken! Heb je
gezien, zuster, hoeveel kostbare halssnoeren er in
huis liggen? En al die glanzende kleren en
fonkelende edelstenen? En al dat goud, waar men
her en der de voet op zet? Als zij dan ook nog een
echtgenoot heeft die zo knap is als zij beweert,
dan moet zij wel de gelukkigste vrouw ter wereld
zijn.
Maar als hun contacten verder gaan en hun
genegenheid aan sterkte wint, zal haar goddelijke
eega haar wellicht nog tot godin maken... Verdomd,
dat is het, zo deed ze, zo liep ze erbij! Ze
steekt de neus in de wind met het air van een
godin terwijl ze maar een vrouw is, en ze heeft
stemmen als slavinnen en commandeert zelfs winden.
Maar ik? Ik zit heel zielig met een man
opgescheept die, om te beginnen, ouder is dan mijn
vader, en daarbij nog kaler dan een pompoen en
kleiner van stuk dan een willekeurig jochie. En
heel het huis houdt hij met grendels en kettingen
potdicht."
"Nou, dan ik," nam de ander het over. "Ik kan
het doen met een man die is geknakt en
kromgetrokken van de jicht en die daardoor slechts
zelden mijn Venus met een bezoekje vereert.
Meestal mag ik zijn misvormde, verkalkte vingers
masseren en mijn tere handjes branden aan muffige
kompressen en viezige verbandjes en groezelige
pleisters. Ik heb niet de positie van toegewijde
echtgenote, maar de bezwaarlijke rol van
verpleegster.
Jij moet zelf maar zien, zuster, hoe geduldig,
of liever hoe slaafs (ik maak van mijn hart geen
moordkuil) jij die toestand nog verdraagt, ik kan
het in elk geval niet meer aanzien dat zo'n
gelukkig lot een meisje te beurt is gevallen dat
het niet verdient. Bedenk nog maar eens hoe
hooghartig en arrogant zij ons behandelde, hoe zij
met dat gesnoef en dat mateloos gepraal als
dikdoener door de mand viel. Van al die rijkdommen
wierp zij ons met de grootste moeite wat
kleinigheidjes toe en al dadelijk was onze
aanwezigheid haar tot last en liet zij ons
afvoeren, wegwaaien, wegblazen. Zo waar als ik
vrouw ben en ademhaal, ik gooi haar van die
torenhoge rijkdom af!
Als onze vernederende behandeling ook jou heeft
gestoken, wat heel normaal zou zijn, laat ons dan
samen een plan in elkaar timmeren. De spullen die
wij bij ons hebben moeten we niet aan onze ouders
of enig ander laten zien, nee, we weten niet eens
dat zij nog in leven is! Het is al erg genoeg dat
we dingen hebben gezien die we liever niet hadden
gezien, laat staan dat we bij haar ouders en alle
volkeren haar geluk gaan rondbazuinen. In stilte
rijk maakt niet gelukkig! Zij zal merken dat wij
geen bedienden maar haar oudere zusters zijn.
Laten wij nu maar weer naar onze mannen gaan en
de nette armoe van ons huis opzoeken. Dan kunnen
wij de zaak eens lang en grondig overdenken en
keren wij des te sterker terug voor de bestraffing
van haar hovaardij."
Dit slechte plan beviel de twee slechte vrouwen
opperbest. Zij verstopten al hun kostbare
geschenken, en zich aan de haren trekkend en de
wangen openkrabbend - hun verdiende loon! -
hervatten zij hun geveinsd gejammer. Zo joegen zij
ook hun ouders schrik aan en reten bij hen de wond
van het verdriet weer open. Met van waanzin
opgeblazen koppen haastten ze zich naar huis,
terwijl ze een misdadige list, ja, naastenmoord
jegens hun onschuldige zuster beraamden.
Intussen praatte Psyche's echtgenoot opnieuw
tijdens nachtelijke gesprekken op haar in. "Zie je
nu wat voor groot gevaar je loopt?" vroeg hij.
"Fortuna schermutselt al op afstand, en als jij
niet ruim van tevoren en terdege op je tellen
past, slaat zij straks van dichtbij toe. Die
trouweloze teven zetten alles op alles om jou een
hinderlaag te leggen. Het komt erop neer dat zij
jou willen overhalen tot inspectie van mijn
gezicht, maar ik heb je al vaak gezegd: zie je dat
eenmaal, dan zie je het niet meer.
Welaan, als straks die vreselijke vampiers met
hun perverse suggesties komen (en komen zullen
zij, dat weet ik zeker), ga met hen dan helemaal
niet in gesprek. En als jij dat met je eenvoudige
naïviteit en fijngevoelige natuur niet verdraagt,
laat dan tenminste je echtgenoot overal buiten:
niets aanhoren, niets beantwoorden! Want
binnenkort... krijgen wij gezinsuitbreiding en
jouw nog kinderlijke schoot zal ons weldra zelf
een kindje dragen. Als jij nu onze geheimen in
stilte bewaart, zal het goddelijk zijn, maar
sterfelijk als je ze prijsgeeft."
Het nieuws deed Psyche bloeien van blijdschap.
Zij klapte in de handen bij het troostrijke idee
van een goddelijk nageslacht, zij voelde grote
trots over een toekomstig liefdeskind en verheugde
zich op de roemvolle titel "moeder". Vol spanning
telde zij de dagen die erbij kwamen en de maanden
die vergleden. In haar onervarenheid en
onwetendheid van haar last verwonderde zij zich
dat van zo'n klein prikje zo'n grote dikke buik
kan komen.
Maar onderwijl kwamen die monsters, die
afgrijselijke Furiën, de adem bezwangerd van
venijn, alweer in onheilige haast aanzeilen. Toen
sprak de man van komen en gaan zijn Psyche wederom
vermanend toe.
"Dit is de laatste dag," zei hij. "De toestand
wordt kritiek. Je eigen sekse is op jou gebeten,
je eigen bloed heeft het op jou gemunt: zij hebben
de wapenen al opgepakt, hun kamp al opgebroken, de
linies opgesteld, de klaroenen doen schallen. Jouw
snode zusters hebben het zwaard al getrokken en op
je keel gericht. Ach, mijn lieve, zoete Psyche,
wat een rampen staan ons te wachten! Ontferm je
toch over jezelf en over mij! Verlos door heilige
zelfbeheersing je huis en echtgenoot, jezelf en
dat kleintje van ons van de droefenis van
dreigende ondergang! Die gewetenloze
vrouwspersonen hebben met hun moordende haat de
bloedband met voeten getreden en jij mag hen geen
zusters meer noemen. Zie hen niet aan, hoor hen
niet aan, wanneer zij gelijk Sirenen over de klip
reiken en de rotswanden laten weergalmen met hun
stemmen des doods!"
Psyche's antwoord werd deels gesmoord in
tranenrijk gesnik. "Al langer ben je volgens mij
aan het kijken," zei ze, "hoe zwaar mijn trouw en
discretie nu werkelijk wegen, maar ook nu zal mijn
vastberadenheid jouw goedkeuring kunnen wegdragen.
Ik vraag je alleen onze Zefier opnieuw opdracht te
geven zich te kwijten van zijn taak en mij, als ik
dan jouw geheiligde gestalte niet aanschouwen mag,
althans mijn gezusters voor ogen te voeren. Bij je
kaneelgeurige, alom golvende lokken, bij je
zachte,.gladde, op de mijne gelijkende wangen, bij
je börst die gloeit van een vuur waar ik geen weet
van heb, en zo waar als ik hoop je gezicht
tenminste in dit kleintje te herkennen: laat je
vermurwen door de vrome gebeden van een bange
smekelinge! Gun mij het genoegen van een
zusterlijke omhelzing en verkwik de ziel van jouw
toegedane, toegewijde Psyche met blijdschap. Jouw
gezicht, daar zal ik niet langer naar vragen en
zelfs het nachtelijk duister kan mij niet deren,
want ik heb jou, jij bent mijn licht!"
Betoverd door die woorden en zachte
liefkozingen wiste haar eega haar tranen met zijn
haren af en stemde toe. En nog voor het eerste
licht van de nienwgeboren dag was hij vertrokken.
Het eendrachtig samenspannende zusterpaar toog
zonder hun ouders ook maar te zien rechtstreeks
vanaf het schip in vliegende vaart richting rots.
Zonder zelfs maar af te wachten of de wind die hen
zou dragen wel present was, sprongen zij met
onbezonnen overmoed de diepte in. Maar Zefier
bleef het koninklijk besluit indachtig, ving hen
(zij het met tegenzin) op in de schoot van zijn
luchtige bries en deponeerde hen op de grond.
Zonder dralen marcheerden zij dadelijk het huis
binnen en omhelsden hun prooi. "Zusters" noemden
zij zich leugenachtig, en met een vrolijk gezicht
verhulden zij het bedrog dat in hun hart lag
opgepot.
"Psyche, je bent geen kleintje meer zoals
vroeger," vleiden zij haar. "Je wordt zelfs
moeder! Besef je hoeveel goeds je voor ons in die
buidel draagt? O, wat een geluksvogels zijn wij,
wat een vreugde zal het zijn dat gouden kind groot
te brengen! Als hij zijn ouders in schoonheid
gelijkt, zoals het hoort, dan komt er een heuse
Cupido ter wereld!"
Zo wisten zij met geveinsde gevoelens
geleidelijk het hart van hun zuster te enteren.
Meteen bood Psyche hun een stoel om bij te komen
van de reis en liet zij hen verzorgen met een
stomend bubbelbad; vervolgens gaf zij hun een
schitterend onthaal in de eetzaal met van die
speciale, verrukkelijke gerechten, inclusief
sappige worsten! Zij gebood citerspel, en er was
getokkel. Fluitspel moest er komen, en het
weerklonk. Koorzang wilde zij, en een gekwinketeer
ving aan. Er viel geen mens te bekennen, maar al
die geluiden streelden de zinnen van het gehoor
met de zoetste melodieën.
Maar de slechtheid van die misdadige vrouwen
werd zelfs door dat honingzoet gezang niet
verzacht of afgezwakt. Zij leidden het gesprek in
de door hen gewenste richting, die van de
valstrik, en probeerden haar onopvallend uit te
horen: die man van haar, wat was dat eigenlijk
voor iemand? Uit wat voor familie kwam hij en wat
was zijn achtergrond? In haar overmaat aan eenvoud
vergat Psyche haar eerdere relaas en zoog een
nieuw verhaal uit de duim: haar man kwam uit de
buurprovincie en dreef een handelsonderneming, een
zaak waarin veel geld omging. Hij was van
middelbare leeftijd, met hier en daar een toefje
grijs in het haar. Zij liet het gesprek geen
moment langer duren maar overlaadde hen wederom
met de fraaiste geschenken en zond hen met hun
windvervoer retour.
Reeds onderweg op de vleugels van Zefiers kalme
bries begonnen zij samen te kijven. "Nou, zus, wat
moeten wij zeggen van die monsterlijke leugen van
die domme meid? Eerst was het een jongen die zijn
eerste dons tot baardje kweekt, nu een man van
middelbare leeftijd met een blinkend witte
haardos! Wat is dat voor een man, die in een
luttele spanne tijds zo razendsnel verouderd is.
Er is maar één antwoord, zusterlief: die slechte
vrouw liegt alles bij elkaar, ofwel zij weet niet
hoe haar echtgenoot eruitziet. Hoe dit ook zij,
zij moet zo spoedig mogelijk uit die rijkdommen
worden ontzet. Kent zij het gezicht van haar man
niet, dan heeft zij stellig een god gehuwd en
brengt die zwangerschap ons nog een god! In alle
geval, wordt zij ooit - wat de hemel verhoede -
bekend als moeder van een godenzoon, dan maak ik
dadelijk een strop en knoop me op. Maar goed, laat
ons intussen naar onze ouders terugkeren en de
kern van dit gesprek gaan omwerken tot een
kleurrijk web van listen."
Ontvlamd door dit plan brachten zij hun ouders
een vluchtig bezoek, waarna zij heel de nacht
doorwaakten en doorwoelden, de sekreten, om bij
dageraad weer naar de rots te vliegen. En vandaar
ging de vlucht met de gebruikelijke hulp van de
wind in volle vaart naar beneden. Met toegeknepen
ogen persten zij tranen te voorschijn en richtten
listig het woord tot hun zus.
"Jij zit daar maar blij en gelukkig te wezen,"
spraken zij, "in totale onwetendheid van de
narigheid waarin je verkeert en zonder zorgen om
het gevaar dat je loopt. Maar wij brengen om jouw
belangen slapeloze nachten door en worden door
jouw ellende vreselijk gekweld. Wij zijn namelijk
achter de waarheid gekomen, en als bondgenoten in
je leed en lot kunnen wij jou die niet onthouden:
een kolossale slang die in tal van knopen en
krullen kronkelt, de nek bloedensvol schadelijk
vergif, de muil afgrondelijk opengesperd, legt
zich 's nachts in het verborgene naast jou ter
ruste. Denk nu dan eens terug aan de pythische
orakelspreuk, die proclamatie dat je was
voorbestemd voor een huwelijk met een grimmig
monster! Veel boeren en jagers uit de omtrek en
tal van buren hebben hem 's avond na het eten
terug zien keren en zien zwemmen in de ondiepten
van de rivier hier vlakbij. Niet lang meer zal hij
jou nog vleiend en vriendelijk vetmesten, zo
beweren zij allen, maar zodra je zwangerschap
voldragen is en je dikke buik een rijkere vrucht
draagt, vreet hij je op!
Je moet natuurlijk helemaal zelf weten of je
wilt luisteren naar je zusters, die bezorgd zijn
om jouw heil, en na ontsnapping aan de dood met
ons in veiligheid wilt leven, dan wel je graf wilt
vinden in de ingewanden van dat gruwelijke
monster. Misschien heb je wel plezier in de
klinkende eenzaamheid van deze negorij, in die
vunzige, riskante, heimelijke liefdescontacten en
de omhelzingen van een gifslang. Nu goed, dan
hebben wij tenminste onze dure zusterplicht
gedaan."
Ach, arme Psyche... In haar naïviteit en
teerhartigheid was zij geschokt en ontzet over die
bikkelharde woorden. Zij trad de grenzen van haar
verstand te buiten, raakte alle gedachten aan de
vermaningen van haar echtgenoot en haar eigen
beloften volledig bijster en stortte zich in een
poel van ellende. Trillend, lijkbleek, met falende
stem wist zij hortend en stotend nog iets uit te
brengen.
"O mijn lieve, alterliefste zusters," zei ze
tot hen, "jullie houden de familietrouw hoog,
zoals dat hoort, en ook de mensen die tegen jullie
dat soort dingen vertellen lijken mij geen leugens
te verzinnen. Want inderdaad, nog nooit heb ik
mijn mans gezicht gezien, ik weet niet eens van
welke streek hij is. Ik hoor alleen 's nachts zo
half-en-half zijn stem en moet een echtgenoot
verduren van onduidelijke status, een ronduit
lichtschuw wezen. Dus als jullie zeggen dat hij
een beest is, klopt dat wel en heb ik alle reden
het met jullie eens te zijn. Hij doet er altijd
alles aan mij af te schrikken hem te zien en
dreigt mij met groot onheil als ik nieuwsgierig
ben naar zijn gelaat. Indien jullie nu jullie
zuster in nood een helpende hand kunnen reiken,
schiet dan nu te hulp! Nalatigheid na voorzorg
maakt alle goeds weer ongedaan."
Nu was het hek van de dam, en hadden die
criminele vrouwspersonen rechtstreeks toegang tot
hun zusters hart. Zij gaven alle heimelijke
machinaties op en met het getrokken zwaard van
bedrog marcheerden zij het bange brein van het
argeloze meisje binnen.
"Onze bloedbanden," zo begon een van beiden,
"dwingen ons terwille van jouw leven aan alle
gevaar voorbij te zien. Er is maar één weg die
leidt naar het heil. Wij hebben daar lang en breed
over nagedacht en wij zullen jou die weg nu
wijzen. Neem een vlijmscherp mes, slijp het nog
wat bij door het over je zachte hand te strijken
en verberg het ongemerkt aan de kant van het bed
waar jij altijd ligt. Neem ook een geschikte lamp,
vul hem met olie, zodat hij een helder licht
verspreidt, en stop hem ergens weg in een
afgesloten potje. Maar zorg dat van al dit
materiaal absoluut niets te zien is! Wanneer hij
dan met slepend spoor is komen aanglijden en in
bed is gekropen zoals gewoonlijk, en als hij in
zijn volle lengte ligt en in een eerste zware
slaap geraakt en zijn adem een diepe sluimering
gaat verraden, glip dan uit bed, trippel lichtjes
als een vogeltje op blote voetjes naar de lamp en
bevrijd die uit zijn nare, donkere gevangenis.
Laat je raden door zijn licht en grijp je kans
voor een roemrijke daad: neem het tweesnijdend
wapen moedig op, hef eerst je rechterhand en hak
dan zo hard je kunt die kwade slang de kop van
zijn romp! Wij zullen jou met raad en daad
bijstaan: zodra jij je leven hebt gered door hem
te doden, staan wij gespannen paraat om al die
schatten heel snel samen met jou weg te halen. Dan
arrangeren wij voor jou een wenselijk huwelijk,
een verbintenis tussen mens en mens."
Door deze woordenbrand vatte het toch al
gloeiend gemoed van hun zusje volop vlam. Terstond
lieten zij haar in de steek: de grond werd hun te
heet onder de voeten. Op de vertrouwde waaiing van
de gevleugelde bries belandden zij weer bovenop de
rots, vanwaar zij ijlings op de vlucht sloegen,
schielijk scheep gingen, verdwenen.
Psyche bleef alleen achter (alhoewel een vrouw
in de greep van vijandige furiën eigenlijk niet
alleen is). In haar treurnis deinde zij gelijk de
branding van de zee. Haar plan stond vast, zij
wist precies wat zij wilde, maar als zij de hand
richting wandaad bewoog was dat plan weer niet zo
zeker en ging zij wankelen. Zij werd verscheurd
door een veelheid aan emoties vanwege haar
dilemma: gehaastheid en uitstel, durf en angst,
wanhoop en woede, en het ergst van alles, in een
en hetzelfde lijf haatte zij het beest, maar hield
zij van de man. Maar de avond voerde de nacht
reeds met zich mee en in allerijl trof zij de
voorbereidingen voor de onzegbare misdaad.
De nacht kwam, en haar echtgenoot kwam, en na
wat eerste venerische schermutselingen verzonk hij
in een diepe slaap. Psyche was van nature fragiel
van lichaam en ziel, maar nu kwamen er door de
wreedheid van het Lot grote krachten in haar los.
Zij pakte de lamp te voorschijn, greep het mes en
nam in haar durf de andere sekse aan. Toen liet
zij haar licht schijnen over het bed en alle
geheimen kwamen bloot te liggen... En wat zag zij?
Het allerliefste, allerzoetste dier dat er
bestaat, niemand minder dan Cupido, de mooie god,
die er heel mooi bij lag.
Bij die aanblik ging zelfs het lamplicht harder
branden van plezier en kreeg het mes berouw van
zijn heiligschennende scherpte. En dan Psyche!
Door die prachtige aanblik raakte zij verschrikt,
verlamd. Krachteloos en krijtwit viel zij in
onmacht trillend op de knieën en poogde het wapen
te verbergen, ja, in haar eigen borst. En dat had
zij beslist ook gedaan als het wapen haar niet uit
schrik voor zo'n vreselijk delict uit de roekeloze
handen was geglipt en weggevlogen. Uitgeput,
onmachtig staarde zij steeds weer naar de
schoonheid van zijn goddelijk gelaat, en zo kreeg
zij weer de geest.
Wat zag zij precies? Op zijn gulden hoofd lag
een weelderige haardos gedrenkt in ambrozijn, en
langs de roomblanke nek en rozige wangen
dwarrelden lokken in fraaie verstrengeling,
voorwaarts dan wel achterwaarts golvend: hun
flitsende glans bracht zelfs het lamplicht aan het
flikkeren. Op de schouders van de gevleugelde god
blonken blanke dauwfrisse veertjes, en hoewel zijn
vleugels stillagen, waren op de punten wat kleine,
fijne pluimpjes zwierig wuivend rusteloos aan het
wapperen. En de rest van zijn lijf was glad en
glanzend. Echt, Venus hoefde van zo'n zoon geen
spijt te hebben! Voor de poten van het bed lagen
zijn boog, zijn pijlkoker en pijlen, genadige
wapens van de grote god.
Psyche, onverzadigbaar en daarbij tamelijk
nieuwsgierig, onderwierp deze voorwerpen aan een
nader onderzoek. Zij betastte en bewonderde de
wapens van haar echtgenoot, nam een pijl uit de
koker en testte de punt met het topje van haar
duim. Maar haar hand trilde nog altijd, zij duwde
wat te hard en prikte te diep. Kleine dropjes
rozig bloed parelden op de huid te voorschijn...
Zo werd Psyche zonder het te beseffen door eigen
toedoen verliefd op de Liefde.
Nu brandde zij alsmaar meer van begeerte naar
Cupido, boog zich gulzig over hem heen, met open
mond, en gaf hem schielijk een serie begerige,
brutale kussen, hoewel zij bevreesd was voor de
diepte van zijn slaap. Maar bij alle opwinding
over zoveel moois, bij alle verwarring in haar
gewonde hart, liet de lamp (uit vuig verraad of
boze afgunst of doordat hij ook zelf dolgraag zo'n
lichaam wilde beroeren en op zijn manier zoenen)
vanaf de punt van zijn vlam een gloeiend hete
druppel olie bobbelen op de rechterschouder van de
god. - Hé, durfal, roekeloze lamp, waardeloze
dienaar van de Liefde! Niemand minder dan de
heerser over alle vuur bezorg jij een brandwond!
En dat terwijl een minnaar jou toch als eerste
heeft uitgevonden om zelfs 's nachts nog langer te
kunnen genieten van zijn geliefde.
Aangebrand sprong de god overeind en zag zijn
vertrouwen beschaamd, ja met voeten getreden.
Terstond vloog hij weg van de kussen en
omhelzingen van zijn arme, arme eega. Maar
dadelijk toen hij oprees, klampte Psyche zich met
beide handen vast aan zijn rechterbeen. Als zielig
aanhangsel op zijn opwaartse vlucht, als
bungelende reisgenote en laatste volgelinge in de
regionen der wolken raakte zij ten slotte vermoeid
en viel terug op de grond. De goddelijke minnaar
liet haar evenwel niet in de steek nu zij daar op
de aarde lag, maar vloog een naburige cipres in en
richtte vanaf de hoge top tot haar het woord.
"Ach, Psyche, mijn naïeve kind," sprak hij
hevig ontdaan. "Ik dacht net aan de geboden van
mijn moeder Venus, aan haar bevel om jou in vuur
en vlam te zetten voor een arme sloeber van het
laagste allooi en vast te zetten in een miserabel
huwelijk. In plaats daarvan ben ikzelf als minnaar
komen aanwaaien. Dat was lichtzinnig van mij, ik
weet het. Ik, de grote geweldige boogschutter, heb
mijzelf met mijn eigen wapen verwond en jou tot
mijn vrouw gemaakt, en wat was het gevolg? Jij zag
in mij een beest en wilde met een zwaard mijn kop
afhakken, dit hoofd met die ogen die jou zo
beminnen! Dat was nu waar jij altijd voor moest
uitkijken, ik heb het je keer op keer gezegd, ik
heb jou voor je eigen bestwil gewaarschuwd. Die
voortreffelijke raadgeefsters van je zal ik op
korte termijn de straf bezorgen voor hun
verderfelijke adviezen. Jou bestraf ik slechts met
mijn vertrek." En met die laatste woorden schoot
hij op zijn vleugels de hoogte in.
Psyche, plat op de grond gelegen, keek de
vlucht van haar echtgenoot na zo ver haar bIikken
reikten en kwelde zichzelf met bittere
jammerklachten. Maar zodra haar echtgenoot op het
rappe geroei van zijn vleugels geheel in het
luchtruim was opgegaan, ging zij naar de rand van
een naburige rivier en stortte zich de diepte
in... Maar de milde vaart had stellig respect voor
de god die zelfs water in lichterlaai kan zetten
en vreesde ook voor zichzelf. Dadelijk voerde hij
haar mee in zijn schuldeloze stroom en zette haar
af op een dicht begraasde oever.
Net op dat moment was daar Pan, de landelijke
god. Bij de overhangende rand van de waterweg zat
hij innig omarmd met Echo, de berggodin, die hij
allerlei wijsjes leerde na te zingen. Vlak bij de
oever doolden geitjes dartelend rond en gaven de
rivier een knipbeurt. De bokspotige god zag de
aangeslagen, afgepeigerde Psyche en op
vriendelijke toon - hij was op een of andere
manier op de hoogte van haar lot - riep hij haar
bij zich. In zachte bewoordingen begon hij haar te
kalmeren.
"Zeg, meisjelief," zei hij, "ik ben maar een
man van het land, een simpele herder, maar bij de
gratie van mijn gevorderde leeftijd kan ik bogen
op een veelheid aan ervaringen. Als ik het bij het
juiste eind heb (wijzen spreken hier veeleer van
'voorspellende gaven'), als ik afga op je wankele
en ongewoon trillende tred, op die bovenmatige
bleekheid van je gezicht en dat aanhoudende
zuchten, en, meer nog, op die droef staande ogen
van jou, ja, dan lijd je aan een overdosis liefde!
Luister daarom naar mij en probeer niet nog eens
om met een sprong in het diepe of via een andere
methode jezelf om het leven te brengen. Maak een
eind aan je rouw, laat je treurnis varen, en richt
liever gebeden tot Cupido, de grootste onder de
goden, en breng hem alle eer. Hij is een
luxepaardje, een verwende jongen, dus probeer zijn
gunsten te winnen met vleiende volgzaamheid."
Op deze woorden van de herdersgod zei Psyche
niets terug, maar boog slechts eerbiedig voor zijn
heilbrengende macht en ging haars weegs. Nadat zij
met moeizame tred een aardig eind had afgelegd,
nam zij een onbekende route en arriveerde rond de
avondschemer bij een stad. Het was de stad waar de
echtgenoot van een van haar zusters als koning
heerste. Zodra Psyche daarachter kwam, vroeg zij
om haar zuster het bericht te brengen dat zij er
was. Weldra werd zij ontvangen en volgden er
uitvoerige wederzijdse omhelzingen en begroetingen
over en weer. Toen informeerde haar zuster naar de
redenen van haar komst.
"Weet je nog van jullie advies," begon Psyche,
"hoe jullie mij ertoe overhaalden het beest, dat
onder het pseudoniem 'echtgenoot' met mij sliep,
met een tweesnijdend mes te doden, voordat hij
mijn arme lijf in zijn gulzige muil zou
verzwelgen? Welnu, zodra ik mijn medeplichtige, de
lamp, conform jullie raad bij zijn gezicht hield
en hem aankeek, zag ik een prachtig, ronduit
goddelijk tafereel: het was de zoon van Venus,
Cupido in eigen persoon, die daar in een kalme
slaap verzonken lag. Maar bij al mijn opwinding
over zoveel goeds en moois was ik verward over de
overmacht aan genot, onmachtig ervan te genieten,
en door een ongelukkig toeval spatte de lamp wat
gloeiend hete olie op zijn schouder. Door de pijn
schoot hij dadelijk wakker en zag mij daar zo
staan, met vuur en zwaard bewapend.
'Jij kunt vertrekken,' sprak hij. 'Vanwege deze
gruwelijke misdaad moet je terstond mijn bed
verlaten, en neem al het jouwe met je mee. Ik zal
met je zuster - en hij noemde de naam waaronder
jij bekendstaat - officieel en plechtig in het
huwelijk treden.' En dadelijk gaf hij Zefier
opdracht mij het paleisterrein af te blazen?"
Psyche was nog niet uitgesproken, maar haar zus
was al in de greep van uitzinnige lust en giftige
afgunst. Zij verzon ter plekke een leugen om haar
man te bedriegen (ze had "iets vernomen over de
dood van haar ouders"), ging dadelijk aan boord en
zette aanstonds koers naar de rots. Er woei
weliswaar een andere wind, maar zij was gretig en
door hoop verblind.
"Neem mij aan, Cupido!" riep zij uit. "Ik ben
voor jou een waardige echtgenote. En jij, Zefier,
vang je meesteres op." En met een enorme sprong
gooide zij zichzelf de diepte in. De beoogde
plaats kon zij evenwel niet bereiken, zelfs als
dode niet. Haar ledematen kletterden op de
keiharde rotsen en sloegen te pletter, haar
ingewanden werden - volkomen terecht -
kapotgescheurd en leverden een welkom maal voor
vogels en beesten op. Zo liet zij het leven.
De tweede wraakuitoefening volgde kort daarna,
toen Psyche haar omzwerving had hervat en in een
andere stad arriveerde, waar haar andere zuster
onder soortgelijke omstandigheden woonachtig was.
Die liet zich al evenzeer meeslepen door het
zusterlijk bedrog, wilde door een misdadig
huwelijk haar zusters rivale worden, snelde
richting rots en kwam met eenzelfde doodsmak ten
val.
Terwijl Psyche zich richtte op haar zoektocht
naar Cupido en langs alle volkeren ging, lag hij
door de lampwond te kermen van de pijn in zijn
moeders kamer. Toen dook die sneeuwwitte vogel, de
zeemeeuw, die met zijn vleugels over het
wateroppervlak scheert, ijlings naar onderen, tot
de diepste diepten van de oceaan. Daar vervoegde
hij zich bij Venus, die daar juist aan het baden
en poedelen was. Haar zoon had brandwonden
opgelopen, zo beduidde hij haar, leed vreselijke
pijn door die wond en begon al te wanhopen aan
herstel. En bij de mensen was er alom sprake van
geruchten en harde kritiek op heel de familie
Venus, die inmiddels een slechte naam had:
zoonlief zat enkel in de bergen voor louche
pleziertjes, en moeder zelf deed niets anders dan
een beetje in zee zwemmen. Zo was er nergens meer
genoegen, nergens plezier, nergens charmes, maar
alles was grijs, grof, grauw. Geen fijne
bruiloften, geen prettige vriendschap, geen lieve
kinderen, maar alleen, een gore bende en het
smoezelig gerommel van vunzig gevrij.
Dit soort taal tjilpte die praatzieke, vrij
nieuwsgierige vogel in Venus' oren, waarin hij de
reputatie van haar zoon aan flarden scheurde.
Venus werd ronduit woedend. "Dus die beste,
brave zoon van mij heeft een meisje!" gilde zij
meteen. "Vooruit, jij bent mijn enige trouwe
dienaar, zeg op: hoe heet dat kind dat mijn
argeloze kleine jongen heeft verleid? Is het een
van het nimfenvolkje, of een van de Horae of hoort
zij tot mijn eigen personeel, de Gratiën?"
Het babbelzieke beestje deed er niet het
zwijgen toe. "Ik weet het niet; mevrouw," zei het.
"Maar volgens mij gaat het om een meisje dat, als
ik het wel heb, Psyche heet. Ze zeggen dat hij
smoorverliefd is."
"Psyche!" krijste Venus verontwaardigd. "Die
meid, die met mijn schoonheid koketteert, met mijn
naam concurreert! Houdt hij werkelijk van háár?!
Wat denkt die deugniet wel! Dat ik een
koppelaarster ben? Dat ik hem op dat meisje wees
ter nadere kennismaking?"
Met dergelijk misbaar dook zij ijlings uit zee
en zocht dadelijk haar gulden slaapkamer op. Daar
trof zij haar patiëntje, precies zoals zij had
gehoord, en reeds bij de deur begon zij op luide
toon tegen hem te tieren.
"Het is fraai," riep ze uit, "en het past ook
echt bij onze familie en jouw keurige karakter!
Eerst lap je de bevelen van je moeder, nee, je
meesteres, aan je laars en weiger je mijn vijandin
te kwellen met een minderwaardig soort liefde. En
dan sluit je haar ook nog eens zwoel en ontijdig
in de armen, een jongen van jouw leeftijd! En nu
moet ik mijn vijandin zeker als schoondochter
dulden. Jij denkt zeker, losboI, lelijke
verleider, dat je de enige bent die wat verwekt,
dat ik de leeftijd niet meer heb om kinderen te
krijgen. Laat mij je dan vertellen dat ik een
andere zoon zal baren, een die veel beter is dan
jij. Sterker nog, om de schoffering des te harder
te laten aankomen, zal ik een van mijn
huisslaafjes adopteren en hem die vleugels van jou
schenken en die vlammen en die boog en ook die
pijlen en al mijn spullen, die je niet voor
dergelijk gebruik van mij had gekregen. Want uit
je vaders bezit is helemaal niets naar jouw
uitrusting gegaan.
Nee, als kleine jonger groeide je al op voor
galg en rad! Je handjes zitten los en talloze
malen heb jij je meerderen zonder enig respect
ervan langs gegeven. Je bloedeigen moeder, mijzelf
hoogstpersoonlijk, zet je elke dag te kijk,
ontaarde zoon! Je hebt mij al zo vaak toegetakeld
en je veracht me, als was ik een weduwe, en zonder
een spoor van angst voor je stiefvader, die
heldhaffige, stoere oorlogvoerder. Geen wonder,
want je speelt hem telkens weer meisjes in handen,
zodat hij mij kan kwetsen met maîtresses... Wacht
maar, ik zal zorgen dat jou dit speIletje zal
berouwen, dat je huwelijk nog een zure en bittere
nasmaak krijgt!
Ik ben voor schut gezet, wat moet ik doen? Waar
kan ik heen? Op welke manier kan ik dat reptiel
bedwingen? Moet ik hulp zoeken bij mijn vijandin
Matigheid, die ik omwille van het bandeloze gedrag
van mijn zoontje zo vaak heb gekrenkt? Ik huiver
bij de gedachte aan een gesprek met die lompe,
onverzorgde vrouw! Toch is zoete wraak niet te
versmaden, ongeacht de bron. Haar en niemand
anders moet ik gebruiken om die losbol eens
duchtig de les te lezen. Zij pakt zijn pijlkoker
maar af, zij breekt zijn pijlen maar, zij haalt de
pees maar van zijn boog en de vlam van zijn
fakkel, ja, zij pakt zijn lichaam maar aan met
zwaardere middelen. Mijn vernedering beschouw ik
pas gewroken als zij zijn haar, dat ik met mijn
eigen handen vaak heb opgeborsteld tot een gulden
glans, heeft weggeschoren, als zij zijn vleugels,
die ik met de nectar van mijn schoot heb
bevochtigd, heeft gekortwiekt!"
Zo sprak zij en ze stormde ziedend en in een
waas van venerische gal de deur uit. Meteen
vervoegden zich Ceres en Juno bij haar, en toen
zij haar zo zagen met gezwollen gelaat, vroegen
zij waarom zij de wenkbrauwen zo fronste en de
grote schoonheid van haar fonkelogen tenietdeed.
"Jullie komen als geroepen!" antwoordde zij.
"Mijn hart staat in brand en jullie kunnen mooi
mijn wens in vervulling doen gaan! Zet alle
krachten in, mag ik jullie bidden, om Psyche, die
voortvluchtige, weggelopen slavin van mij op te
sporen. Het schandaal van mijn huis en de daden
van mijn niet nader te noemen zoon zijn jullie
stellig niet ontgaan."
Zij waren inderdaad niet onbekend met de feiten
en trachtten Venus' razende woede te bedaren. "Wat
heeft uw zoon gedaan, mevrouw," vroegen zij, "dat
u zijn pleziertjes zo hardnekkig dwarsboomt en het
meisje van zijn liefde evengoed in het verderf
wilt storten? Alstublieft, wat is er nu misdadig
aan wanneer hij graag een aardig meisje toelacht?
Beseft u soms niet dat hij van het mannelijk
geslacht is, een jongeman nog wel, of bent u
misschien vergeten hoeveel jaar hij al is? Zeker,
hij ziet er nog prima uit, maar is hij daarom in
uw ogen altijd kind? U bent een moeder en daarbij
een flinke vrouw, en toch blijft u het gedrag van
uw zoon nieuwsgierig in de gaten houden? U blijft
hem zijn losbandigheid verwijten en zijn liefjes
bekritiseren? Uw eigen kunsten en heerlijkheden
keurt u af zodra het om uw knappe zoon gaat? Wie
van de goden, wie van de mensen kan verdragen dat
u links en rechts begeerten onder de volkeren
zaait, maar affaires in uw eigen huis een affront
vindt en uitbant, en uw werkplaats van vrouwelijke
zwakten sluit?"
Zo bracht angst voor Cupido's pijlen de
godinnen ertoe hem op innemende wijze te
verdedigen en hem zelfs in zijn afwezigheid naar
de mond te praten. Maar Venus was verontwaardigd
dat haar grieven niet au sérieux genomen werden.
Zij keerde hun de rug toe en stapte met snelle pas
weg, de andere kant op, richting zee.
Intussen doolde Psyche allerwegen rond. Dag en
nacht was zij op zoek naar sporen van haar man,
rusteloos en des te meer erop gebrand hem, hoe
kwaad hij ook was, te sussen met vrouwelijke lieve
woordjes of ten minste met onderdanige beden mild
te stemmen. En toen zij ergens op een hoge bergtop
een tempel zag, sprak zij: "Misschien dat daar
mijn meester woonachtig is!" en zette dadelijk de
pas erin. Die pas was wel danig aangeslagen van de
doorlopende inspanningen, maar putte weer kracht
uit hoop en verlangen. Met ferme pas bewandelde
zij de hoge bergrug, naderde het heiligdom en trad
er binnen.
Korenaren zag zij, op een hoop of geplooid tot
kransen, en ook zag zij gerstaren. Er lagen
sikkels en allerlei oogstgereedschap, maar alles
kriskras door elkaar, een ordeloos geheel, zoals
landarbeiders het in de zomerdag uit handen laten
vallen. Psyche haalde alle spullen zorgvuldig uit
elkaar en legde ze in nette stapeltjes apart. Zij
dacht natuurlijk dat zij het heiligdom en de
rituelen van geen enkele god mocht verwaarlozen
maar hun aller welwillend medelijden moest
vergaren.
Terwijl zij zo nauwgezet en ijverig in de weer
was, kreeg de weldoende Ceres haar in de gaten.
"Wat zullen we nu hebben?" riep zij meteen van
verre. "Ach, arme Psyche! Overal ter wereld zoekt
Venus verwoed naar een spoor van jou, zij is des
duivels! Zij wil je uitgeleverd zien voor de
zwaarste straf en eist met al haar goddelijke
krachten wraak. En jij bent hier gewoon aan het
zorgen voor mijn spullen en denkt nog aan iets
anders dan aan je redding?"
Toen viel Psyche haar voor de voeten,
bevochtigde die met een rijke tranenvloed, veegde
de vloer met haar haren en vroeg de godin in
omstandige beden om genade.
"Bij uw vruchtbrengende rechterhand smeek ik u,
bij de vreugdevolle ceremoniën van uw oogst, bij
de stille geheimen van uw manden en bij de
gevleugelde vluchten van uw drakenbedienden, en
bij de voren in Sicilische bodem, de wagen die
Proserpina schaakte, de aarde die haar vasthield,
haar nederdaling naar een lichtloze bruiloft en
haar lichtrijke ontdekking en opgang, en alle
andere mysteriën die het heiligdom in het Attische
Eleusis stilzwijgend bewaart: sta de ziel van de
arme Psyche, uw smekelinge, bij! Vergun dat ik bij
deze graanopslag schuil, desnoods maar een paar
daagjes, totdat de wilde woede van die machtige
godin allengs bedaart. Of althans totdat mijn
krachten, die door al het lange zwoegen zijn
opgebruikt, na een rustpauze weer wat hersteld
zijn."
Ceres gaf haar ten antwoord: "Je tranenrijke
beden ontroeren mij diep en ik wil niets liever
dan jou te hulp komen. Maar een familielid, met
wie ik tevens oude vriendschapsbanden onderhoud,
een beste godin bovendien, kan ik niet voor het
hoofd stoten. Verlaat daarom terstond dit pand, en
prijs je gelukkig dat je hier niet vastgehouden
wordt en gevangen blijft."
Onverhoopt afgewezgn en met dubbele droefenis
geslagen keerde Psyche op haar schreden terug.
Ergens beneden in een vallei, in een schemerig
woud, ontwaarde zij een kunstig gebouwde tempel.
Aangezien zij zelfs de minste of geringste hoop op
een beter leven niet wilde opgeven maar van iedere
god de genade wilde beproeven, trad zij op de
gewijde deuren toe.
Kostbare geschenken zag zij, en met goud
beletterde stroken stof, die aan boomtakken en op
deuren waren opgehangen. Daarop stond, onder
dankbetuiging voor de bewezen dienst, de naam van
de godin vermeld aan wie zij waren gewijd. Psyche
knielde, omarmde het nog lauwwarme altaar, veegde
haar tranen weg en uitte een dringende bede.
"O zuster en eega van de grote Jupiter, of u
woonachtig bent in het aloude heiligdom op Samos,
dat zich als enige beroemt op uw geboorte en
kinderlijk gekrijt en vroegste opvoeding, of dat u
het gewijde gebied frequenteert van het hoge
Carthago, hetwelk u vereert als meisje dat op de
rug van een leeuw langs de hemel rijdt, of dat u
bij de oevers van de Inachus, die u inmiddels
Bruid van de Donderaar en Koningin der Goden
noemt, de fameuze muren der Argiven beschermt, u
die door heel het oosten als Jukbrengster wordt
vereerd en in heel het westen geldt als
Lichtbrengster: weest u voor mij in mijn diepe
ellende Juno de Redster. Ik heb zovele
inspanningen moeten verduren dat ik ben uitgeput.
Bevrijd u mij van de angst voor het dreigende
gevaar. Want ik weet niet beter of u pleegt uit
eigen beweging zwangere vrouwen in nood te hulp te
komen!"
Toen zij op die manier haar smeekbeden afstak,
manifesteerde Juno zich ineens in de verheven
waardigheid van heel haar goddelijke macht. "Heus,
ik zou het graag willen," sprak zij. "Maar tegen
de wil van mijn schoondochter Venus, die ik altijd
als een dochter heb liefgehad, kan ik jou niet
helpen; ik zou mij schamen. En daarnaast is er het
wettelijk verbod om andermans voortvluchtige
slaven te ontvangen tegen de zin van hun meesters;
dat belet mij."
Ook deze schipbreuk van haar lot joeg Psyche
grote schrik aan. Nu zij niet bij machte bleek
nader tot haar gevleugelde echtgenoot te komen,
liet zij alle hoop varen en ging bij zichzelf te
rade.
"Wat kan ik in al mijn ellende nog voor andere
hulpbronnen aanboren? Zelfs godinnen wilden voor
mij stemmen, maar dat mocht niet baten! Waar kan
ik mijn schreden nog heen richten, nu ik zo in de
val zit? In wat voor huis, wat voor duisternis kan
ik mij verbergen en voor Venus' onvermijdbare ogen
schuilen? Vooruit, verman je nu eindelijk en zeg
je laatste sprankje ijdele hoop vaarwel; geef
jezelf maar aan bij je meesteres en verzacht haar
woeste aanvallen door een bescheiden houding, zo
laat als die komt. Wie weet, misschien tref je
zelfs degene naar wie je al zo lang op zoek bent
daar in zijn moeders huis aan!"
Aldus bereid tot een gehoorzaamheid met
onduidelijke afloop, of beter: tot een wisse dood,
overdacht zij bij zichzelf hoe zij haar smeekbede
zou gaan beginnen.
Venus op haar beurt had aardse
onderzoeksmiddelen afgezworen en begaf zich
richting hemel. Zij liet de wagen inspannen die
goudsmid Vulcanus met verfijnd vakmanschap kunstig
voor haar had vervaardigd en nog voor hun eerste
huwelijkse ervaringen als bruidsgeschenk had
aangeboden. Juist door wat de schavende vijl had
weggeslepen glansde de wagen, juist door het
verlies aan goud was hij zo kostbaar. Van de vele
duiven die bij de slaapkamer van hun meesteres op
stal stonden kwamen er vier witte naar voren. Met
blij getrippel draaiden zij hun kleurige nekjes en
zetten zich onder het juwelen juk, tilden hun
meesteres op en vlogen vrolijk omhoog. De
godenwagen werd voorafgegaan door dartel
kwetterende mussen, en ook andere zalig zingende,
met zoete wijsjes heerlijk tjilpende vogels
verkondigden de komst van de godin. Wolken weken
uiteen, de Hemel opende zich voor zijn dochter, de
hoogste ether ontving met vreugde de godin, en
Venus' zangerig gevolg had niets te vrezen van
naderende adelaars of roofzuchtige valken.
Vervolgens richtte zij haar schreden dadelijk
naar Jupiters koninklijke burcht, alwaar zij op
hoge toon verklaarde dat zij dringend de hulp
nodig had van Mercurius, de omroepende god. En
Jupiters donkerkleurige wenkbrauw schudde niet van
nee. Onmiddellijk raakte zij in jubelstemming en
verliet de hemel met nu ook Mercurius in haar
gevolg. Tot hem richtte zij in volle ernst de
onderstaande woorden.
"Arcadische broeder, je weet natuurlijk wel dat
je zuster Venus nimmer iets heeft verricht in
afwezigheid van Mercurius, en het ontgaat jou
stellig niet hoe lange tijd ik al niet bij machte
ben die weggelopen slavin te vinden. Er rest mij
niets dan middels jouw meldingen publiekelijk een
premie voor de eerlijke vinder uit te loven. Zorg
dus dat je mijn opdracht snel ten uitvoer brengt
en haar signalement in alle helderheid kenbaar
maakt, zodat niemand straks bij een aanklacht
wegens wederrechtelijke achterhouding zich kan
verdedigen met het excuus dat hij nergens van
wist."
En met die woorden stelde zij hem een formulier
ter hand, met daarop Psyche's naam en nadere
details. Zodra dat gedaan was, ging zij dadelijk
weer op huis aan.
Mercurius liet niet na haar te gehoorzamen.
Want hij rende onder alle volkeren van hot naar
her en kweet zich van de hem opgedragen taak door
de navolgende proclamatie.
"Al wie in staat is de voortvluchtige
koningsdochter, tevens slavin van Venus, genaamd
Psyche, van haar vlucht te weerhouden, dan wel aan
te wijzen waar zij zich verborgen houdt, vervoege
zich achter het keerpunt van Murtia bij de heraut
Mercurius. Te dien plaatse kan hij van Venus zelve
de beloning voor zijn inlichtingen tegemoet zien:
zeven zwoele zoenen, plus een waarlijk honingzoete
bonus van tongstrelende kwaliteit."
Aldus Mercurius' verkondiging. Zo'n prachtige
premie prikkelde vele stervelingen tot begeerte en
wedijver, en dit nu maakte bij Psyche aan
werkelijk alle aarzeling een einde. Zij trad nabij
de deur van haar meesteres, waar een lid van
Venus' huispersoneel, Gewoonte geheten, haar
tegemoetkwam en terstond op maximaal volume toe
begon te schreeuwen.
"Zo, slavin van niets!" riep zij. "Begin je
eindelijk te beseffen dat je een meesteres hebt?
Of speel je zoals zo vaak weer schaamteloos dat je
'niet begrijpt' hoeveel problemen wij hebben gehad
met die zoektochten naar jou? Goed dat je juist
mij in handen bent gevallen en midden in Orcus'
klauwen zit bekneld. Nu zul je op staande voet
gestraft worden voor je vreselijke arrogantie!"
Ze greep Psyche brutaal bij de haren en trok
haar mee zonder dat zij enig verzet bood. Zodra
Venus haar binnengebracht en voor haar ogen
gevoerd zag, hief zij een hoongelach aan, zoals
mensen die in een roes van razernij raken, en
schudde haar hoofd en krabde aan haar rechteroor.
"Zo!" zei ze, "dus jij neemt eindelijk eens de
moeite je schoonmoeder goedendag te komen zeggen?
Of kom je meer op ziekenbezoek bij je man, die
hier vanwege die verwonding door jou in kritieke
toestand ligt? Nu, wees maar gerust, ik zal jou
ontvangen zoals een goede schoondochter verdient."
En meteen riep zij: "Waar zijn mijn slavinnen Zorg
en Droefenis?"
Zodra die binnengeroepen waren, droeg zij het
meisje aan hen over om haar te martelen. Zij gaven
gevolg aan de orders van hun meesteres en gaven de
arme Psyche er verschrikkelijk van langs met de
zweep en andere folterwerktuigen, waarna zij haar
bij hun meesteres voorgeleidden. Opnieuw barstte
Venus in lachen uit.
"Kijk nu toch!" grinnikte zij. "Zij wil ons
medelijden wekken met dat mooie bolle buikje,
waaruit dat schitterende nageslacht zal komen. Ja
hoor, zij wil mij een gelukkige grootmoeder maken!
O, o, wat heb ik toch een geluk: in de bloei van
mijn leven zal ik oma heten en de zoon van een
waardeloze slavenmeid zal Venus' kleinzoon zijn.
Maar wat dom van mij om ten onrechte te spreken
van zoon. Het huwelijk kan wegens bovenmatig
standsverschil niet voor rechtsgeldig doorgaan.
Bovendien is het voltrokken in een landhuis,
zonder getuigen en buiten medeweten van de vader.
Om die redenen zal dat kind als een bastaard ter
wereld komen, als wij überhaupt toestaan dat jij
je zwangerschap voldraagt."
Na die woorden vloog zij op Psyche af, scheurde
haar kleed in een serie flarden, rukte haar haren
uit, beukte in op haar hoofd en takelde haar danig
toe. Daarna nam zij wat graan, gerst, gierst,
papaverzaad, erwten, linzen en bonen, gooide die
stapelsgewijs bijeen en door elkaar tot één hoop
en sprak het meisje als volgt toe. "Je bent zo'n
aartslelijke meid dat je volgens mij uitsluitend
door hard werken minnaars kunt krijgen. Nu zal ik
persoonlijk jouw werklust eens beproeven. Sorteer
deze bonte verzameling zaadjes, haal de korrels
keurig een voor een uit elkaar en leg ze apart.
Voor vanavond moet het werk gedaan zijn en mij ter
goedkeuring worden voorgelegd." Zo wees zij haar
die enorme stapel zaadjes toe en vertrok zelf
meteen naar een bruiloftsdiner.
Psyche stak geen hand uit naar die ongeordende,
onontwarbare berg: er was geen beginnen aan, zij
stond verbijsterd, met stomheid geslagen. Toen
verscheen er een miertje, zo'n kleine
plattelandsbewoner, dat begreep hoe moeilijk zij
het had en hoeveel werk het zou zijn. Het vatte
medelijden op met de bedgenote van de grote god en
vervloekte de wreedheid van haar schoonmoeder.
Vlijtig heen en weer rennend riep en ronselde het
de hele brigade van naburige mieren bijeen.
"Ontferm u, nijvere telgen van de alvoedende
Moeder Aarde," riep het, "ontferm u en kom met
gezwinde spoed de vrouw van Amor, een aardig
meisje, te hulp in haar nood!"
In golven stroomde het zesvoetig volkje toe en
ieder leverde met grote inzet zijn bijdrage om de
stapel korrelsgewijs te schiften: alles werd apart
gelegd en uitgezocht, soort bij soort, waarna elk
zich ijlings uit de voeten maakte.
Bij het vallen van de nacht keerde Venus terug
van het bruiloftsbanket, wankelend van de wijn en
in een wolk van parfum, haar hele lichaam omkranst
met fonkelende rozen, en zij kreeg in het oog hoe
nauwgezet die wonderlijke taak was uitgevoerd.
"Dat is niet jouw werk, misselijk kind," riep zij
uit, "dat komt niet uit jouw handen. Nee, dit is
het werk van de man die, tot jouw en ook zijn
eigen nadeel, verliefd op jou is geraakt." Zij
wierp het meisje een homp grof brood toe en begaf
zich bedwaarts.
Intussen zat Cupido alleen in een enkel
kamertje ergens achterin het huis, in eenzame
opsluiting en onder zware bewaking. Zo zou hij
zijn wond niet kunnen openhalen door zijn algeheel
gebrek aan zelfbeheersing en bovendien zijn
beminde niet kunnen ontmoeten. Op die manier
werden de geliefden dus uit elkaar gehouden en
bevonden zij zich gescheiden onder één dak, alwaar
zij een verschrikkelijke nacht doorwoelden.
Juist toen Aurora aangaloppeerde, liet Venus
Psyche bij zich roepen. "Zie je dat woud," vroeg
zij, "daarginds langs de rivier, helemaal langs de
oevers, en dat onbegaanbare struikgewas dat
uitziet op een nabije bron? Daar grazen schapen
die zijn bekleed met de pure glans van blinkend
goud, zonder enige vorm van bewaking. Van dat
kostbare vlies dien jij terstond, je ziet maar
hoe, een pluk wol te verkrijgen en bij mij af te
leveren. Aldus luidt mijn besluit?"
Gewillig ging Psyche op pad, zij het niet om
gehoorzaamheid te betonen maar om een uitweg uit
haar ellende te zoeken door een sprong van de
rivierrots. Maar vanuit de rivier begon de bron
van zoete muziek, het groene riet, dat van
godswege werd ingeblazen door een zacht ritselend,
lieflijk briesje, als volgt te orakelen. "Ach
Psyche," ruiste het, "wat heb je een ellende te
verduren! Maar wil toch niet mijn heilige wateren
bezoedelen door jouw rampzalige dood, en zet op
dit uur ook je schreden nog niet naar die geduchte
schapen, zolang zij nog aan de brandende zon hun
verhitting ontlenen en met wilde woestheid buiten
zichzelf zijn en met hun scherpe hoorns, keiharde
koppen en soms giftige beten tot verderf van
stervelingen tekeergaan. Wacht totdat de middag de
zonnegloed heeft verminderd, totdat de dieren door
de kalmte en frisheid van de rivier tot rust zijn
gekomen. Jij kunt hier zolang onder die rijzige
plataan, die samen met mij van de waterstroom
drinkt, ongezien schuilen. Maar zodra de waanzin
van die schapen is bedaard en hun aandacht is
verslapt, moet je schudden aan het gebladerte in
het woud daar vlakbij. Je vindt er dan het wollige
goud, dat overal tussen de kromme stammen
vastzit."
Aldus wees dat eenvoudige, menselijke riet de
arme, arme Psyche de weg naar de redding Het waren
zorgvuldige instructies, waar zij goed naar
luisterde en niet passief bij bleef - ze zou er
geen spijt van krijgen. Ze hield zich heel precies
aan alles, gapte gemakkelijk wat van het zachte,
gele goud, en bracht er een schoot vol van terug
bij Venus.
Maar zelfs deze tweede gevaarlijke opdracht
vermocht haar meesteres niet tot gunstig
commentaar te bewegen, nee, zij fronste de
wenkbrauwen. "Het ontgaat mij niet," sprak zij met
een bittere glimlach, "welke loverboy ook dit
wapenfeit op zijn conto heeft. Maar nu zal ik eens
grondig bezien of jij met heuse dapperheid en ware
wijsheid bent begiftigd. Zie jij die bergtop, daar
hoog boven die steile rots, waar donker water uit
een zwarte bron omlaag vloeit en vervolgens wordt
opgevangen in het bassin van een dal vlakbij, om
daar de moerassen van de Styx en de dof borrelende
Cocytus-stroom te voeden? Daaruit, uit de diepste
klatering daar bovenin moet jij in dit flesje wat
ijskoud vocht putten en mij dit per omgaande ter
hand stellen." En met die woorden overhandigde zij
haar een uit kristal geslepen vaasje en deed er
nog wat zwaardere dreigementen bij.
Psyche zette er naarstig de pas in en begaf
zich naar de hoogste bergtop, om dan tenminste
dáár het eind van haar ellendige leven te vinden.
Maar zodra zij in het aanpalend gebied van
voornoemde bergrug belandde, zag zij de fatale
moeilijkheid van haar enorme taak. Want een
kolossaal, rijzig rotsblok, onbegaanbaar in zijn
oneffenheid en glibberigheid, braakte er midden
uit een stenen muil afschuwelijke wateren uit, die
dadelijk na uit de diepten achter de verticale
kier te zijn opgeweld neergutsten langs de steile
wand, om vervolgens uit het zicht te verdwijnen in
een uitgeholde smalle geul, en zo onmerkbaar de
nabijgelegen vallei binnen te vloeien. En kijk,
links en rechts kropen grimmige draken vanuit de
holle stenen te voorschijn, de nek gerekt, de ogen
waakzaam opengesperd, de pupillen op wacht voor
een nimmer aflatend toezien. En nu begonnen ook de
wateren zich spraakzaam te verdedigen: "Ga weg!"
riepen zij alsmaar, en "Wat doe je? Kijk uit!",
"Waar ben je mee bezig? Pas op!", "Rennen!" en
"Dit wordt je dood!". Psyche kon geen kant op,
stond nu zelf als versteend: hoewel fysiek
aanwezig was zij er met haar zinnen niet langer
bij. Bedolven onder de last van het onhandelbare
gevaar ontbeerde zij zelfs de laatste troost, die
van tranen.
Maar de ernstige ogen van de goede
Voorzienigheid bleven niet blind voor de ellende
van een onschuldige ziel. Want ineens was daar de
vorstelijke vogel van de almachtige Jupiter, met
zijn vleugels aan weerskanten gespreid, de rovende
adelaar. Indachtig zijn diensten van weleer, toen
hij onder Cupido's leiding de Phrygische
wijnschenker naar boven had gehaald, schoot hij
ook nu precies op tijd te hulp en eerde de macht
van de god tijdens de beproevingen van zijn eega.
Hij verliet de hemelse dreven in de hoogte en
streek voor het meisje neer.
"Naïef kind!" zei hij, "van dergelijke dingen
heb jij geen verstand. Denk je nu echt dat jij aan
deze hoogheilige en evengoed hardvochtige bron ook
maar een druppel kunt ontfutselen of hem zelfs
maar kunt aanraken? Zelfs voor de goden, ja, voor
Jupiter in eigen persoon zijn deze wateren
vreeswekkend, dat heb jij toch minstens horen
verluiden! En je weet toch wel dat de eden die
jullie zweren bij goddelijke machten, door de
goden veelal gezworen worden bij de majesteit van
de Styx? Kom, geef dat kruikje maar."
En meteen pakte hij het beet en snelde heen om
het met water te vullen. Balancerend op zijn
geweldige, wiekende vleugels en links en rechts
roeiend vloog hij tussen de kaken van de slangen
met hun grimmige tanden en driedubbel gespleten
trillende tongen. Het water bood verzet en dreigde
hem dat hij weg moest gaan nu het nog kon. Toch
kreeg de vogel er wat van te pakken: hij veinsde
het te komen halen op bevel van Venus en namens
haar te handelen. Dat maakte hem de toegang wat
gemakkelijker.
Zo kreeg Psyche tot haar vreugde een vol
kruikje en bracht dit inderhaast terug naar Venus.
Maar zelfs toen kon ze de wil van de woedende
godin niet verzoenen, nee, zij uitte nog
zwaardere, ergere dreigementen aan haar adres.
"Volgens mij," sprak zij met een dodelijke
glimlach, "ben je een soort heks, een machtige
tovenares, nu jij mijn lastige opdrachten zo
vlijtig ten uitvoer hebt gebracht. Maar er is nog
één dienst, liefje, die je mij moet bewijzen.
Hier, neem dit doosje en ga op weg vanuit het
daglicht tot in de onderwereld en de doodse
verblijven van niemand minder dan Orcus.
Overhandig het doosje aan Proserpina en zeg erbij:
'Venus verzoekt u haar een weinig van uw
schoonheid te zenden, net voldoende voor een enkel
dagje. Want al wat zij daaraan bezat is getaand en
vergaan tijdens de verzorging van haar zieke
zoon.' Maar zorg dat je niet te laat terug bent,
want ik heb het nodig om mij op te maken voor mijn
bezoek aan het theater van de goden."
Toen voelde Psyche dat haar lot werkelijk een
dieptepunt had bereikt. De sluier was nu
weggetrokken en ze werd regelrecht naar de
ondergang geduwd, ze besefte het overduidelijk.
Dat kon toch niet anders, nu ze werd gedwongen uit
vrije wil en op eigen voeten naar de Tartarus en
de schimmen af te reizen? Zonder verdere aarzeling
begaf ze zich naar een heel hoge toren om zich
daarvan omlaag te storten. Want langs die weg, zo
meende ze, kon ze prachtig rechtstreeks tot in de
onderwereld afdalen. Maar de toren brak ineens uit
in mensentaal: "Waarom springen, arm kind, en
jezelf van kant maken? Waarom zo een, twee, drie
bezwijken onder deze laatste gevaarlijke taak?
Want is je geest eenmaal gescheiden van je
lichaam, dan ga je inderdaad naar de diepste
Tartarus, maar je komt er met geen mogelijkheid
meer vandaan.
Luister naar me. Niet ver hiervandaan ligt de
beroemde Griekse stad Sparta. Vraag naar de
Taenarusberg, in het aangrenzend, ongebaand
gebied. Er is daar een luchtschacht van Dis, met
achter die gapende toegang een onbegaanbaar pad.
Als je de drempel overschrijdt en je op dat pad
waagt, kom je regelrecht pal voor Orcus' paleis
uit. Maar loop dan niet zomaar door die duisternis
zonder wat bij je te hebben: houd in beide handen
een in mede gedrenkte gerstekoek en in je mond
twee muntstukken. Als je een flink eind van het
pad des doods hebt afgelegd, kom je een manke ezel
met een lading hout tegen, en een al even manke
ezeldrijver. De man zal jou vragen hem even wat
takken aan te reiken die van zijn lading zijn
afgevallen. Maar zorg dat je geen woord zegt, ga
zwijgend aan hem voorbij! Binnen de kortste keren
kom je dan bij de rivier der doden, waar Charon de
baas is. Hij heft onmiddellijk tol, en alleen zo
wil hij reizigers in zijn aaneengelapte sloep naar
de andere oever overzetten. Ook onder de doden
leeft dus hebzucht! Zelfs Charon, Dis' tollenaar,
die grote god, doet niets voor niets. Zo moet een
armoedzaaier in zijn laatste uur nog om reisgeld
bedelen, want heeft hij geen koperen muntje bij de
hand, dan zal niemand hem de laatste adem laten
uitblazen! Je moet die slonzige oude man als
veergeld een van de munten geven die je bij je
hebt. Maar let erop dat hij hem persoonlijk en
eigenhandig uit je mond haalt. Als je de trage
stroom oversteekt, strekt een man die in het water
drijft, een oude dode, zijn halfvergane handen
naar je uit met de bede hem het bootje in te
trekken. Maar laat je niet vermurwen:
medemenselijkheid streng verboden!
Zodra je de rivier over bent en een eindje
gelopen hebt, zie je oude weefsters die een doek
aan het weven zijn. Zij zullen je vragen een
handje te helpen bij het werk. Ook dat mag je
echter met geen vinger aanraken. Dat alles en nog
veel meer zijn hinderlagen van Venus: zij hoopt
dat jij minstens één koek uit handen laat vallen.
En denk niet dat het verlies van zo'n onbenullig
gerstekoekje niets uitmaakt, want raak je een van
beide kwijt, dan krijg je het daglicht nimmer meer
te zien! Er is daar namelijk een enorme hond met
een drievoudige, reusachtige kop, een geweldig,
angstaanjagend beest, dat met zijn bulderende
muilen de doden toeblaft. Hij kan hun inmiddels
geen kwaad meer doen en probeert vergeefs hen bang
te maken. Pal voor de deur ligt hij, voor de
duistere ruimten van Proserpina, altijd op wacht,
de bewaker van het holle huis van Dis. Maar snoer
hem de mond door hem één koek ten prooi te laten
en je passeert hem probleemloos en komt dadelijk
binnen bij Proserpina zelf.
Zij zal je vriendelijk en welwillend ontvangen,
je uitnodigen om comfortabel te komen zitten en
toe te tasten aan een welvoorziene dis. Neem
echter plaats op de grond, vraag om een korst
brood en eet die op. Maak vervolgens bekend
waarvoor je gekomen bent, pak op wat je wordt
voorgezet en aanvaard de terugtocht. De woestheid
van de hond moet je wegnemen met het resterende
koekje, en het muntje dat je bewaard hebt is voor
de inhalige schipper. Als je zo de rivier over
bent en je eigen sporen terugzoekt, kom je weer
uit bij dit koor van hemelse sterren. Maar één
ding druk ik je met alle nadruk op het hart: maak
vooral het doosje dat je bij je hebt niet open!
Kijk er niet in, denk zelfs niet te nieuwsgierig
aan die verborgen schat van goddelijke
schoonheid!"
Zo bracht die verziende toren zijn orakeltaak
ten einde. Psyche talmde geen moment en toog naar
de Taenarus, waar zij zich volgens de
voorschriften voorzag van munten en koekjes en
begon aan haar hellevaart. Stilzwijgend liep ze
voorbij aan de kreupele ezeldrijver, gaf de
veerman zijn riviertol, negeerde de wens van de
drijvende dode, wuifde de listige verzoeken van de
weefsters weg, bracht de vreeswekkende dolheid van
de hond tot rust met een stuk koek en trad binnen
in Proserpina's huis. Noch tegen de gerieflijke
stoel noch tegen het zalige eten dat de gastvrouw
haar aanbood zei ze gretig ja, maar haar voor de
voeten gezeten vergenoegde zij zich in alle
bescheidenheid met wat doodgewoon brood en bracht
de boodschap van Venus over.
Terstond werd het doosje op geheime wijze
gevuld en gesloten. Zij nam het op, smoorde het
hondse geblaf met het foefje van het tweede
koekje, gaf de schipper het overgebleven muntstuk
en rende aanmerkelijk viever uit de onderwereld
terug. Maar toen zij weer in het stralende licht
was gekomen en een begroeting had uitgesproken,
toen, ondanks haar haast om de haar opgedragen
taak te volbrengen, raakten haar gedachten
bevangen door onbezonnen nieuwsgierigheid. "Wat
doe ik toch dom!" zei ze. "Ik vervoer hier
goddelijke schoonheid, maar ik haal er nog geen
drupje vanaf voor mijzelf. En dat terwijl ik dan
misschien zo mijn knappe geliefde kan behagen!"
En met die woorden opende zij het doosje. Er
zat niets in, geen spoor van schoonheid, enkel
doodse, waarlijk Stygische sluimer. Eenmaal door
de deksel aan het licht gebracht, maakte die zich
dadelijk van haar meester en omhulde al haar
ledematen met een dikke mist van slaap. Ter plekke
zeeg ze neer op het pad, geheel overmand. Daar lag
ze dan, roerloos, niets meer dan een lijk in
ruste.
Cupido's wond was inmiddels helemaal geheeld,
en nu hij weer op krachten kwam, kon hij de
afwezigheid van zijn lieve Psyche niet langer
verdragen. Via het raam hoog bovenin de sIaapkamer
waar hij was opgesloten glipte hij naar buiten.
Zijn vleugels waren door die rustperiode aardig
opgeknapt en hij kon dus veel sneller vliegen en
snelde op zijn Psyche af. Met zorg wiste hij de
sluimer bij haar weg en stopte die terug in het
doosje, zijn oorspronkelijke plaats. Daarna wekte
hij Psyche met een onschuldig pijlprikje. "Kijk nu
toch, arm kind," zei hij, "die nieuwsgierigheid
van jou was je bijna opnieuw fataal geworden!
Vooruit, breng nu maar eerst nijver de taak ten
uitvoer die jou op mijn moeders bevel is opgelegd.
En laat de rest maar aan mij over."
Met die woorden verhief haar minnaar zich licht
van zinnen op zijn vleugels en Psyche leverde
prompt Proserpina's geschenk bij Venus af.
Cupido werd intussen verteerd door zijn hevige
liefde. Pips en verschrikt door de plotselinge
striktheid van zijn moeder greep hij terug op een
oude truc: met vlugge vleugelstag drong hij door
tot in de hoogste hemelregionen, om daar een
smeekbede af te steken tot de grote Jupiter en
zijn zaak te bepleiten.
Daarop kneep Jupiter Cupido eventjes in de
wang, bracht diens hand bij zijn mond en drukte er
kussen op. "Meester," sprak hij, "zoon van me,
nooit heb jij mij in ere gehouden, zoals mij dat
krachtens besluit der goden toekomt. Nee, dit hart
van mij, waarin de wetten der elementen en de
omloop der sterren worden bestierd, daar sla je
telkens weer wonden in, dat bevlek je keer op keer
met aardse lustaanvallen, en in strijd met wetten
(de Julische incluis) alsook de openbare zeden heb
je mijn goede naam en faam te grabbel gegooid door
schandelijke echtbreuken. Slangen, vuur, wilde
beesten, vogels, kuddedieren - tot allerlei vormen
degradeer je mijn statige verschijning!
Desalniettemin zal ik, indachtig mijn gematigd
karakter en gezien het feit dat je onder mijn
eigen ogen bent groot geworden, aan al je
verzoeken voldoen. Maar wacht je voor rivalen! En
mocht er thans op aarde een machtig mooi meisje
rondwandelen, dan moet jij mij voor deze gunst een
wederdienst bewijzen middels haar."
Zo sprak hij en hij gaf Mercurius orders de
goden terstond in vergadering bijeen te roepen.
Ingeval iemand bij de zitting der hemelingen
verstek liet gaan, zou die voor een boete van
tienduizend sestertiën worden aangeslagen. Dat
maakte indruk en de hemelse theaterzaal raakte in
een ommezien gevuld. Gezeten op zijn hoge troon
legde de rijzige Jupiter onderstaande verklaring
af.
"Waarde goden uit het Muzenregister, deze
jongeman hier heb ik eigenhandig naar de poort der
volwassenheid gebracht, dat is u allen genoegzaam
bekend. Thans is het tijd de heethoofdige
aanvechtingen van zijn jongelingsjaren op
enigerlei wijze te beteugelen, zo heb ik besloten.
Hij is nu wel genoeg in opspraak gekomen door die
dagelijkse roddelpraat over echtbreuken en
allerhande liederlijke praktijken. Elke
gelegenheid daartoe moet worden weggenomen: die
jeugdige flierefluiterij moet aan huwelijksketenen
worden gelegd! Hij heeft voor een meisje gekozen
en haar maagdelijkheid geroofd. Hij mag haar
hebben, hij mag haar houden, laat hij zijn Psyche
omarmen en voorgoed van zijn liefde profiteren."
"En jij, dochter," sprak hij, het gelaat naar
Venus toegewend, "kijk maar niet zo sip en vrees
niet voor je hoge afkomst of je status naar
aanleiding van dit huwelijk met een stervelinge.
Ik maak er een gelijkwaardig huwelijk van, een
wettige verbintenis, die juridisch geheel in orde
is."
En dadelijk liet hij Mercurius Psyche ophalen
en hemelwaarts brengen. Hij reikte haar een beker
ambrozijn met de woorden: "Neem en drink, Psyche,
en je zult onsterfelijk zijn. Nooit zal Cupido de
band met jou verbreken, jullie huwelijk blijft
bestaan tot in de eeuwen der eeuwen."
Weldra werd een overvloedig bruiloftsmaal
aangericht. Op de ereplaats lag de bruidegom aan,
innig met Psyche omarmd. Zo lag ook Jupiter er met
zijn eigen Juno, en alle andere goden keurig op
rij. Jupiter kreeg een beker nectar (dat is echte
godenwijn!) uit handen van zijn eigen
wijnschenker, de herdersjongen, terwijl de
overigen werden bediend door Liber. Vulcanus was
de chefkok, de Horae gaven alles een purper
aanzien middels rozen en andere bloemen, de
Gratiën sprenkelden overal parfum en de Muzen
gaven een welluidend gezang ten beste. Apollo
vertolkte een lied met citerbegeleiding en Venus
deed een prachtig dansje op de maat van de zoete
muziek. Zij had de zaak zo geensceneerd dat de
Muzen een koorlied ten gehore brachten, terwijl
een sater de dubbele fluit blies en een kleine Pan
declameerde op de melodie van de herdersfluit.
Aldus trad Psyche officieel in het huwelijk met
Cupido. En toen de tijd rijp was kregen zij een
dochtertje. Wij noemen haar Genoegen.
Bron de
volksverhalenalmanak
|