Aesopus - De
fabel van de wolf en de hond Op een nacht, 't was heldere maan, kwam een
eenzame wolf, vanuit de schaduw te voorschijn. Hij
was mager en hij stierf bijna van de honger.
Terwijl hij rondliep kwam hij opeens een erg
dikke, goed gevoede hond tegen. De twee groetten
elkaar en de wolf merkte op, terwijl hij de hond
van onder tot boven bekeek: "Mijnheer, wat ziet u
er buitengewoon goed uit. Ik geloof niet ooit een
gezonder en gelukkiger dier te hebben gezien.
Vertelt u mij eens, hoe het komt, dat u beter
schijnt te leven dan ik? Zonder valse
bescheidenheid kan ik gerust zeggen, dat ik op de
jacht mijn leven honderd keer vaker op het spel
zet dan u. En toch bent u goed gevoed, terwijl ik
bijna sterf van de honger." De hond gromde: "U
kunt een even goed leven hebben als ik, als u
doet, wat ik doe," zei hij kortaf. De wolf spitste
zijn oren. "En wat is dat dan?" vroeg hij.
De hond lachte geheimzinnig, zoals ieder doet,
die een geheim kent. "Het is heel eenvoudig, ik
bewaak het huis gedurende de nacht en houd zo de
dieven buiten de deur."
"Dat zou ik graag doen, want ik heb het nu
ellendig," zei de wolf. "Mijn leven in het bos,
waar ik last heb van regen, vorst en sneeuw,
verruilen voor een warm dak boven mijn hoofd en
lekker eten, zou me wel passen." De hond draaide
zich om, gaf de wolf een teken hem te volgen en
begon de weg af te lopen.
Terwijl ze naast elkaar voortsukkelden, zag de
wolf toevallig een rare streep om de nek van de
hond. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen
en vroeg hem hoe hij daar aan kwam. De hond deed
of hij de vraag niet hoorde. Maar de wolf drong op
een antwoord aan. "U moet dan weten," zei de hond
tenslotte, "dat ik overdag vastgebonden ben,
anders verlies ik mijn geduld en bijt ik een
onschuldige vreemdeling. Ik mag alleen 's nachts
vrij rondlopen." - Hij hield op en vervolgde toen
op een toon, die scheen te betekenen, dat het zo
nu eenmaal hoorde: "Als ik overdag toch nergens
heenga, kan ik alleen maar slapen. 's Nachts, als
ik vrij rondloop, ben ik des te waakzamer. Mijn
baas en de hele familie zijn erg trots op me en ze
geven me borden met botjes en restjes van de
tafel. Mijn beloning is prima, dat zeg ik u."
De wolf bleef ineens staan. "Wat mankeert u?"
vroeg de hond ongeduldig. "Kom op, treuzel niet
zo." - "Nee," antwoordde de wolf, "neem me niet
kwalijk, maar ik ga niet verder mee. Mijn vrijheid
is me te lief en ik wil geen koning zijn op de
voorwaarden, die u beschrijft." Terwijl hij dit
zei, draaide de wolf zich om en rende terug naar
het bos.
Vrijheid is beter dan comfort in gevangenschap.
EINDE
Bron: "De
fabels van Aesopus"
door Robert Mathias.
Thieme, Zutphen, 1984.
ISBN: 90-03-98320-8
|