De adder in
het gras
Er was eens een kruidenier, die op
'n avond ontdekte dat hij de anti-Christ was. Hij
krabde de naam Jansen van de deur en spijkerde er
een bordje op met het woord 'anti-Christ'.
'Ziezo,' sprak hij, en wachtte kalm af wat er gebeuren zou.
De eerste die voorbij kwam was de koster; hij deed een stap achterwaarts, zette
zijn bril op, en verbleekte; toen ijlde hij naar de pastoor.
'Pastoor,' riep de koster, 'hij is er.'Wie?' vroeg de pastoor.
'De anti-Christ.' De pastoor legde zijn vork neer naast de gebakken paling (het
was juist vastendag) en stond op.
'Geef het wijwatervat aan, Simon,' sprak hij, bleek doch vastberaden, 'en wijs
de weg.'
En voort ging het; voorop de pastoor, dan de koster met een Paas-kaars over de
schouder, en achteraan de misdienaar met het wijwatervat.
'We zullen 'm,' prevelde de herder, 'dat zal 'm niet glad zitten. Heb je 'm
gezien, Simon?'
'Neen,' antwoordde de koster, 'gezien heb ik 'm niet, maar 't stond op z'n
deur.'
'Wat een onbeschaamdheid,' mompelde de pastoor, 'ah_ ik zie 't al. De
anti-Christ, zwart op wit. 't is in het huis van die Anne Jansen. De Heer zij
met hem.' 'Amen,' antwoordde de misdienaar. 'Nou, ga maar voor, Simon.'
Doch de koster haalde de spreuk boven de kerkdeur aan en antwoordde: 'Het lam
volgt de herder.'Komaan, wij zullen samen gaan, Simon,' hernam de pastoor, 'want
er staat geschreven: Tracht niet alleen de Boze te weerstaan,' en hij pakte de
koster onder de arm en trad de winkel binnen. Deze nu was zeer duister; want
daar de kruidenier - gelijk het een kruidenier betaamt - zeer spaarzaam was, had
hij het onnodig geoordeeld het raam te verbreden.
'Steek de kaars aan, Simon,' sprak de pastoor met bevende stem. De koster
trachtte de kaars te ontsteken, doch daar hij verschrikkelijk beefde, duurde het
'geruime tijd. Intussen klonk een boze stem uit de hoek: 'Wat moet dat zo laat
in mijn huis?' 'Mijn God, Simon,' riep de pastoor, 'steek die kaars toch aan !'
Het gelukte de koster eindelijk; en bij dit spaarzame licht zagen zij. de
kruidenier achter de toonbank. 'Jansen!' riep de pastoor, 'zijt gij daar! Ik
verkeerde reeds in bezorgdheid omtrent uw lot. Het is mij een grote vreugde U
levend weer te zien. Wel zichtbaar is de hulp des Heren.. 'Amen,' antwoordde de
misdienaar.
'Welaan Jansen, waar is ie?' 'Wie?'
'De anti-Christ,' hernam de pastoor. 'Hier is de anti-Christ,' zei de
kruidenier.
'Waar?' 'Hier,' sprak de kruidenier, op zijn vest slaande, 'ik ben de
anti-Christ.'
'Maar Jansen,' riep de pastoor, 'hoe heb ik het nu? Jij, lid van het zangkoor,
collectant, kerkmeester, je bent m'n beste parochiaan.'
'Ik ben de anti-Christ,' hernam de kruidenier, 'ik was uw beste parochiaan.'
'Maar Jansen, dat kun je niet menen. Zeg dat je het niet meent.'
'Ik meen het,' antwoordde de kruidenier ernstig. 'Maar je bent ongeveer de enige
die het niet kan zijn !' 'Daarom ben ik het juist,' antwoordde de kruidenier,
'want er staat geschreven: hij zal komen in de meest misleidende gedaante.'
'Mijn God,' riep de pastoor, 'hij heeft gelijk! Hij is het !'
En hierop namen zij gedrieën de benen.
Hier is de geschiedenis ten einde.
'Maar,' zult ge zeggen, 'wat gebeurde er met Jansen, en wat deed de pastoor?'
Ik weet het niet. Het is ook niet van belang. Want het verhaal, hoe kort ook,
bevat deze leerzame les:
Wacht U voor collectanten, kruideniers, kerkmeesters, en leden van het zangkoor.
Want onder hen schuilt hij, die geboren zal worden met het haar op de tanden.
Bron : Sprookjes van Godfried Bomans
|