Het ABC boek

Er was eens een man die een paar nieuwe rijmpjes had gemaakt voor het ABC-boek; twee regels voor elke letter, net als in het oude ABC. Hij vond dat er iets nieuws moest komen, de oude verzen waren zo afgezaagd en hij vond de zijne altijd zo aardig. Het nieuwe ABC was nog alleen maar opgeschreven en het lag nu, naast het oude gedrukte, in de grote boekenkast, waar zovele geleerde en onderhoudende boeken stonden. Maar het oude ABC wilde niet naast het nieuwe staan en was daarom van de plaats gesprongen en had tegelijk het nieuwe een duwtje gegeven, zodat dit ook op de grond lag, en wel met alle losse bladen verspreid in het rond. Het oude ABC keerde zijn eerste bladzijde naar boven en dat is zijn gewichtigste: daar staan alle letters, grote en kleine.

Dat blad heeft nu alles waar alle andere boeken van leven, het alfabet, de letters die toch de wereld regeren; een geweldige macht bezitten zij! Het komt er alleen maar op aan hoe zij gecommandeerd worden; zij kunnen leven schenken, doodslaan, verblijden en bedroeven. Elk voor zich opgesteld betekenen zij niets, maar in het gelid - ja, toen God Zijn gedachten erop liet steunen, toen zagen wij meer dan wij konden dragen, wij bogen ons diep neer, maar de letters konden het dragen.
Daar lagen zij nu naar boven gekeerd! En de haan in de grote A straalde met rode, blauwe en groene veren. Hij zette een hoge borst op want hij wist wat de letters betekenden, en dat hij er de enige levende onder was.
Toen het oude ABC-boek op de grond viel sloeg hij met zijn vleugels, hij vloog op en ging op de rand van de boekenkast zitten. Hij streek met zijn snavel zijn veren glad en kraaide dat de kamer ervan weergalmde. Elk boek in de kast dat overigens nacht en dag zo'n beetje stond te soezen wanneer het niet werd gebruikt, hoorde die trompetstoot - en toen vertelde de haan luid en hoorbaar van het onrecht dat het waardige, oude ABC-boek was aangedaan.
"Alles moet tegenwoordig nieuw en anders zijn," zei hij, "alles moet zo vooruitstrevend zijn, de kinderen zijn zo knap dat zij nu kunnen lezen voor zij de letters kennen. Ze moeten wat nieuws hebben," zei de man van de nieuwe ABC-rijmpjes, die daar op de grond verspreid liggen. Ik ken ze! Meer dan tienmaal heb ik ze hem voor zichzelf horen voorlezen, dat vond hij erg prettig. Nee, geef mij dan liever maar mijn eigen rijmpjes, die goede, oude met Xanthus en de prentjes die erbij horen; ik wil ervoor vechten, ervoor kraaien; elk boek in de kast kent ze! Nu ga ik die nieuwe eens lezen, doodkalm gaan lezen! Laten wij het erover eens zijn dat zij niet deugen."

A. Aarde.

De aarde is onze moeder, zo rond en zo groot,
En wij komen ten slotte terug in haar schoot.
"Dat is ruw," zei de haan.

B. Boer.

De boer had eens de laagste plaats,
Nu heeft hij dikwijls te veel praats.
"Dat versje vind ik nu echt flauw," zei de haan, "maar ik lees verder!"

C. Columbus.

Over zee stuurde Columbus zijn vloot,
De aarde werd nu eens zo groot.

D. Denemarken.

In Denemarken leeft het vast vertrouwen:
Op God kan het Deense volk steeds bouwen.
"Dat zullen heel veel mensen mooi vinden," zei de haan,
"maar ik vind het niet, ik vind er niets aan - verder!"

E. Ezel.

Een ezel blijft ezel al zijn dagen,
Al is hij ook met goud beslagen.

H.11 Hoera.

Al te vaak - schreeuwt men Hoera -,
Komt de bezinning achterna.
"Wat moeteen kind daar nu van begrijpen?" zei de haan, "er staat wel op het titelblad:
ABC-boek voor groten en kleinen, maar de groten hebben wel wat anders te doen dan
ABC-rijmpjes te lezen en de kleinen kunnen er niets van begrijpen.
Er is een grens aan alles! Verder!"

K. Koe. Kalf.

Koe en stier zijn echtpaar met elkander,
En het kalf wordt het ene of het ander.
"Hoe zal men nu aan kinderen die verwantschap kunnen verklaren?"

L. Leeuw.

De wilde leeuw heeft geen lorgnet,
Dat heeft de tamme lion in het parket.


Door het verschil in begin letters der Deense en
Nederlandse woorden ontbreken hier deF, G, I, J, P, en Q;
de M en de Z moesten tweemaal, de O en de V driemaal worden opgenomen.


M. Morgenzon.

De gouden morgenzon begint haar baan,
Maar niet door het kraaien van de haan.
"Nu wordt hij grof tegen mij," zei de haan;
"maar ik ben in elk geval in goed gezelschap van de zon! Verder!"

M. Min.

Een min gaat in haar beste kleren,
Met andermans kind uit promeneren.

N. Neger.

Zwart moet een neger altijd blijven,
Blank kan men hem niet wassen of wrijven.

O. Olifant.

Zwaar stapt steeds de olifant,
Al is het ook een jonge kwant.

O. Olijfblad.

't Olijfblad dat de duif eens had,
Dat was toch maar het beste blad.

O. Oester.

Een oester kan het leven niet veilig vinden,
Zij weet dat men haar in haar huis kan verslinden.

R. Ronde Toren.

Ook met een figuur als de Ronde Toren,
Is men nog niet Weledelgeboren.

S. Schedel.

Een mensenschedel bergt vaak meer schatten,
Dan tijden of landen kunnen bevatten.

T. Theeketel. Trekpot.

De theeketel kreeg slechts keukenrang,
Is de trekpot soms van meer belang?

"Hier is het uit, maar het leed is nog niet geleden, nu moet het nog gedrukt en gelezen worden! Dat krijgt men nu voor zich in plaats van die waardige, oude letterversjes in mijn boek! Wat zegt de vergadering, geleerden en niet-geleerden, afzonderlijke en verzamelde geschriften? Wat zegt de boekenkast? Ik heb gesproken, nu kunnen de anderen handelen!"
En de boeken stonden en de kast stond, maar de haan vloog weer naar beneden in zijn grote A en keek trots om zich heen. "Ik sprak goed, ik kraaide goed ... Dat doet het nieuwe ABC-boek mij niet na! Dat gaat beslist dood! Het is dood! Het heeft geen haan!"

EINDE

Abc-bogen
Hans Christiaan Andersen